maandag 5 december 2016

Louis van Dievel - Landlopersblues

Landloper, een woord dat waarschijnlijk niemand meer gebruikt. Tegenwoordig spreekt men over zwervers of daklozen en die zijn doorgaans te vinden in een stedelijke omgeving. Maar er was een tijd dat de ouderwetse landloper van dorp naar dorp zwierf en trachtte aan voedsel te komen door te bedelen, iets te verkopen of muziek te maken. Lange tijd levert dat geen problemen op. Totdat Koning Willem I bij zijn terugkeer in 1815 een totaal verarmde natie aantreft: het is crisis in de Nederlanden. Werkeloosheid en hongersnood treffen grote delen van de verpauperde bevolking. De overlast van daklozen, landlopers en bedelaars dreigt te groot te worden, met name in de steden. Landlopen en bedelen wordt bij wet verboden, zowel in de Noordelijke, als in de Zuidelijke Nederlanden. Wie wordt opgepakt, komt in strafkolonies terecht, zoals Ommerschans (1820 - Overijssel), Veenhuizen (1822 - Drenthe) of Merksplas (1824 - Vlaanderen). Pas in resp. 1993 (Vlaanderen) en 2000 (Nederland)  wordt de wet afgeschaft. Volgens de rechten van de mens kan niemand veroordeeld worden voor arm en dakloos zijn. Dat klinkt alleszins redelijk, maar of het zo ook uitpakte voor alle betrokkenen?

Louis van Dievel (Mechelen - 1953, journalist en schrijver van o.a. De Pruimelaarstraat, shortlist  Libris literatuurprijs 2007) schreef in zijn roman Landlopersblues over het leven van enkele landlopers uit de tweede helft van de 20ste eeuw, die overleden kort voor het einde van de Merksplas als landloperskolonie.

Merksplas is tegenwoordig een gevangenis en strafinrichting. Maar net als in Veenhuizen is er een plek ingeruimd voor een gevangenismuseum en wordt het kerkhof in ere gehouden. Hier zijn sinds halfweg de negentiende eeuw duizenden landlopers begraven, bijna altijd naamloos. De witte kruisjes dragen enkel een nummer. Niemand miste de overleden landlopers. Maar nu gaan steeds vaker kleinkinderen op zoek naar de grootvader wiens naam in de familie taboe is, die nooit heeft bestaan en over wie nooit wordt gesproken.

Landlopersblues begint wanneer kleindochter Anita na lang zoeken het graf van haar grootvader Pol Vervoort ontdekt op het landloperskerkhof van Merksplas. En zich afvraagt waarom hij indertijd vrouw en kinderen in de steek liet.

Een stem geven aan landlopers die niets hebben nagelaten en die geen familie hebben die over ze kan of wil vertellen: hoe doe je dat? De oplossing van Van Dievel is even verrassend als effectief: hij laat ze allemaal zelf aan het woord. Vanuit hun graf communiceren ze met elkaar, zonder dat de levenden het kunnen horen. Want ook zij krijgen een stem in het verhaal: de kleindochter, de weduwe van een cipier en een gepensioneerde cipier die nu voor het kerkhof en het museum zorgt.

De hoofdrolspelers worden op de eerste pagina geïntroduceerd aan de hand van een korte typering. "Pol Vervoort, ex-havenarbeider, landloper". "Jeanne van Gorp, weduwe van cipier Gerard van Gorp". "Nest de Fauw, dief, gedetineerde". Want tussen de landlopers ligt ook een enkele crimineel. In elk hoofdstukje (meestal maar enkele bladzijden lang) horen we de stem van één van deze hoofdrolspelers. Hun trieste voorgeschiedenis wordt stukje bij beetje duidelijk. Maar omdat het er best veel zijn (5 landlopers, 3 gedetineerden en 3 nog levende personen) is het soms wat lastig de levensverhalen uit elkaar te houden. Geregeld terugbladeren naar de eerste bladzijde helpt wel, maar pas bij een tweede maal lezen gingen alle personen echt voor me leven.

Er is een mooie mix gemaakt van de achtergrondverhalen. Zoals van grootvader Pol, die zwerven móest en zelf niet precies weet waarom. Die momenten van spijt had, maar zich tegelijk zo schaamde dat hij geen weg terug meer zag. En die, nu hij Anita hoort en ziet bij zijn graf, nog meer beseft wat hij gemist heeft. En van Jefke, als dwerg geboren, werkend bij het circus met zijn ouders. Hij is pas veertien als ze overlijden en de directeur hem verkoopt aan kermisklanten, die hem vervolgens uitbuiten. Pol ontfermt zich over hem. Of over Berten Bossard, door zijn moeder als heel kleine jongen, samen met zijn broertje zonder uitleg achtergelaten aan de poort van een klooster. De paters misbruiken beide kinderen. Het drijft zijn broertje tot zelfmoord en Berten is daar getuige van. Ze zetten hem buiten zodra hij daar groot genoeg voor is. Het leger lijft hem in voor een extra lange diensttijd, omdat hij niet reageerde op de oproep (die hij in zijn zwervend bestaan nooit ontving). Daar leert hij o.a. zuipen als de beste....

Zo komen alle verhalen voorbij, eigen keus/schuld of juist pech en ongeluk, het maakt niet uit. Uiteindelijk kennen ze elkaar, zoals ze daar nu liggen, van Merksplas. Wie wegens landlopen door de rechter wordt veroordeeld, komt daar terecht. Uit de verhalen wordt duidelijk, dat de landlopers het hier niet slecht hebben. Er heerst wel een zekere orde, alcohol is (officieel) verboden en er moet gewerkt worden. Daar verdienen ze iets mee voor als ze weer vrij komen. In het voorjaar en de zomer zijn ze liever buiten. Maar tegen de winter verzuipen ze hun laatste cent en melden zich daarna als landloper bij de rechter. Die kent hun verhalen inmiddels en veroordeelt ze welwillend tot een verblijf in Merksplas, waar een warm bed en een goede maaltijd wacht.

Daaraan komt een eind als in 1993 de kolonie Merksplas (en het vergelijkbare Wortel) wordt gesloten. Jeanne, de weduwe van een cipier, vertelt daar verontwaardigd over. "Dien je zo de rechten van de mens?" Honderden mensen worden  van de ene op de andere dag op straat gezet en hebben dus in de winter geen toevluchtsoord meer. Merksplas verandert in een gesloten strafinrichting. Drugsverslaafden en illegalen komen in de plaats van de landlopers. De landlopers op de begraafplaats maken dat niet meer mee. Ze zijn allemaal voor 1990 overleden.
Het is knap om zowel al deze feitelijke, als persoonlijke aspecten in een roman te verwerken. Van Dievel maakt op natuurlijke wijze gebruik van Vlaamse woorden en uitdrukkingen, dat leest prettig. Een Vlaamse zwerver spreekt nu eenmaal geen ABN. En de context lost een enkele onduidelijkheid wel op.

Landlopersblues: het verwijst naar de melancholieke muziek die Jaak Ponsaerts uit zijn "mondmuziekje" (mondharmonica) haalde. Als hij zich triestig voelt, speelt hij er improviserend op, is even helemaal weg van de wereld en ontroert iedereen, zelf de stoerste kameraden. Blues, melancholie, heimwee naar de vrijheid van het zwerven, maar ook naar wat verloren gaat in de loop van een mensenleven en niet meer terug te draaien valt: daarover mompelen de mannen onder de voeten van Anita, in zichzelf en soms met elkaar. En Van Dievel maakt ons daar een stille getuige van.

Louis van Dievel - Landlopersblues. Antwerpen, Vrijdag, 2016. Pb., 254 pg. ISBN:978-94-6001-452-9

© Jannie Trouwborst, november 2016

Ik lees Nederlands 44/35. 

Deze recensie verscheen eerder op  De Leesclub van Alles en De Leestafel .

1 opmerking: