donderdag 20 maart 2008

Bernlef – De pianoman

Maart 2008 – Waardering: 7,0. 
                                                
Hoewel ik moet bekennen, dat ik niet alle Boekenweekgeschenken die ik ooit kreeg nog datzelfde jaar gelezen heb, was ik er dit jaar zo benieuwd naar, dat het tijdens de Boekenweek gekochte boek geen voorrang kreeg. Ik reken Hersenschimmen nog altijd tot een van de allerontroerendste boeken die ik ooit las en ik hoopte dus stilletjes op net zo’n mooi verhaal,  al is dat niet helemaal eerlijk t.o. de schrijver.
Moet een schrijver het nog altijd als een eer beschouwen, als hij gevraagd wordt het Boekenweekgeschenk te schrijven? Ook als hij o.a. de PC Hooftprijs al ontvangen heeft? In een interview in Vara-Magazine zegt Bernlef daar zelf over: “Als je bij de eredivisie hoort, dan moet je een keer het Boekenweekgeschenk geschreven hebben. IJdel zijn we allemaal wel een beetje”. En al is hij wel gesteld op een zekere mate van anonimiteit, ziet hij het voordeel van de extra publiciteit ook wel in: “Om met Reve te spreken: je hebt ook een winkel”.

 
Welke criteria zou de CPNB aanleggen bij de keuze? Is het vooral de naam die telt? Meestal speelt het thema van de Boekenweek geen rol in het Boekenweekverhaal, dus die link is er niet. Moet de omvang beperkt zijn, het verhaal toegankelijk? Een Boekenweekgeschenk komt terecht bij allerlei soorten (potentiële) lezers. Misschien weegt men dat ook mee bij de CPNB?

 
Met deze inleiding wil ik maar zeggen, dat het moeilijk is onbevooroordeeld een Boekenweekgeschenk te lezen: vergelijkingen met ander werk zijn snel getrokken en dat is niet redelijk gezien de beperkingen die de auteur krijgt opgelegd bij het schrijven van het Boekenweekgeschenk. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor dat van 2008, maar ook voor alle reeds verschenen geschenken.
                                                         
En toch is De Pianoman me niet tegengevallen. Als uitgangspunt heeft Bernlef een krantenbericht uit 2005 gebruikt: in Engeland werd een verwarde man aangetroffen die lange tijd ongeïdentificeerd bleef, omdat hij niet sprak. Eenmaal opgenomen in een psychiatrische kliniek bleek hij aardig piano te kunnen spelen. Zijn verhaal met beeltenis gingen de hele wereld over in de hoop dat iemand hem zou herkennen. Uiteindelijk gebeurde dat ook en bleek hij wel te kunnen spreken.

 
De Pianoman van Bernlef is een boerenzoon uit Groningen die opgroeit in een taalarm milieu: tussen zijn ouders worden weinig woorden gewisseld en met het kleine kind wordt al helemaal niet gesproken, behalve soms in korte bevelen: Ga zitten, eet op. In het interview in Vara-Magazine zegt Bernlef daarover:” In de jaren 70 heb ik meegedaan aan een taalproject dat zich richtte op de taalachterstand bij kinderen uit asociale gezinnen, zoals die toen nog genoemd werden. Modale woorden als “bijna”, “misschien”, ‘een beetje” kenden ze niet. Thuis werd er alleen gesproken in bevelen: ‘Ga naar bed”, “haal een brood”. Met de ervaringen van toen heb ik nooit iets gedaan. Tot nu. De Pianoman is gebaseerd op dingen die ik in werkelijkheid heb geobserveerd, zoals veel van mijn werk.”  En zo heeft hij met behulp van deze ervaringen een eigen invulling gegeven aan het krantenbericht en zijn eigen Pianoman gecreëerd. Het is een ontroerend verhaal geworden over wat taalachterstand met een mens kan doen.

 
Ik houd van de stijl van Bernlef: voor een perfecte sfeertekening heeft hij weinig woorden nodig. In het korte bestek van het Boekenweekgeschenk maakt hij van Thomas Boender een geloofwaardige Pianoman. De andere figuren komen misschien iets minder uit de verf, maar ze zijn zeker niet allemaal vlak. Tussen de regels komen m.n. ook zijn ouders en de schooljuffrouw tot leven. Trouw aan de thema’s van zijn andere boeken heeft hij niet alleen een boekje geschreven dat een leuk geschenk is voor een grote groep lezers, maar dat ook een plekje verdiend tussen zijn andere boeken in de boekenkast. Ik zal het in de toekomst vast nog wel eens lezen.
                                                    
Den Haag, CPNB, 2008. Geb., 89 p., bibliogr.
Isbn: 978-90-596-5062-6
                                                             
© JannieTr, juli 2008.
Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/J._Bernlef

maandag 10 maart 2008

Renate Dorrestein – Laat me niet alleen

Maart 2008 – waardering: 7,0.
                                              
“Oud worden in de eenentwintigste eeuw: hoe gaan we dat doen? “ In het Boekenweekessay komt het thema van de Boekenweek 2008 aan bod: Van oude menschen…… de derde leeftijd en de letteren.
                                                                           
In 'Laat me niet alleen' inventariseert Renate Dorrestein wat de gevolgen zijn van het feit dat de babyboomers de jeugd altijd superieur hebben verklaard (en de ouderdom inferieur): de mensen die van harte meezongen met Koot & De Bie: ''Ouwe lullen moeten weg, ouwe lullen moeten weg, ouwe lullen moeten weg, ouwe lullen staan alleen maar in de weg'' zijn aan de beurt om nu zelf tot de ouderen te gaan behoren. Hoe zullen ze die leeftijdsfase gaan invullen?
                                        
Voor het eerst in de geschiedenis zullen ouderen de grootste bevolkingsgroep van Nederland worden. Het betreft geen 'bejaarden oude stijl', maar mensen die opgroeiden in een tijdperk van protest, verzet en maatschappijhervorming. Tot op de rand van het graf zullen zij van het leven blijven genieten. Maar is dat de werkelijkheid, of is de wens hier de vader van de gedachte? Renate Dorrestein schreef een pleidooi tegen de jacht op de eeuwige jeugd en het zogenaamd leeftijdloos ouder worden. Iemand van zestig is geen zestien meer; de generaties moeten hun eigen rol en waarde terugkrijgen.
                                        
Waarom vertikken wij het om op de traditionele manier oud te worden? Die vraag staat centraal in dit Boekenweekessay. Als geen ander weet Renate Dorrestein feilloos de maatschappelijke tendensen te fileren. Te beginnen met het gedrag van de ouderen of de toekomstige ouderen zelf.
Haar essay toont de actualiteit: het onvermogen gracieus oud te worden. Maar het is geen larmoyant verhaal geworden. Daarvoor is Dorrestein te scherp, te humoristisch. Humor die onder meer uitdrukking vindt in de vorm van het essay: een zelfhelpboek: in zeven stappen oud worden. Hoe doe je dat? Met de nodige verwijzingen naar actuele websites (met een knipoog). Met vilein genoegen en met veel humor houdt Dorrestein ons meedogenloos een spiegel voor. Is er nog hoop?
Aanbevolen!
                 
Den Haag, CPNB, 2008. Paperback, 62 p., bibliogr.
© JannieTr, juli 2008.

zaterdag 1 maart 2008

Inez van Dullemen – Maria Sibylla: een ongebruikelijke passie

Maart 2008 – waardering: 7,0

Vele namen en titels passeerden de revue tijdens mijn opleiding. Ze zitten nog steeds in mijn hoofd. Toch zijn ze vaak ongelezen gebleven. Een van die auteurs was Inez van Dullemen. Misschien heeft dat ook te maken met het feit dat de boeken die na mijn schooltijd verschenen volgens critici beter waren: haar naam komt dan ook niet voor in Schets voor de Nederlandse letterkunde uit 1965, die wij op school hanteerden. Intussen zijn er tientallen boeken, novellen, reisverhalen en toneelbewerkingen van haar hand verschenen. En werd ze genomineerd voor o.a. de AKO-literatuurprijs (Het gevorkte beest) en de Libris Literatuurprijs (Het land van rood en zwart) en onderscheiden met prijzen als de Henriëtte Roland Holstprijs (Het land van rood en zwart) en de Anna Bijnsprijs voor haar gehele oeuvre. Het boek Vroeger is dood (over de neergang en dood van haar ouders) bracht haar bekendheid bij een breder publiek en werd in 1987 verfilmd.
De titel van haar debuut (1949) luidde: Ontmoeting met de ander. En dat is ook precies wat in haar werk centraal staat: De ontmoeting met de andere mens, zowel op cultureel als sociaal gebied. In dat kader passen ook de boeken die ze schreef over historische figuren in verre landen. Een daarvan is het boek over Maria Sibylla Merian (2001).
* * *   * * *
Over het leven van Maria Sibylla Merian (1647-1717) is niet veel bekend. Sommigen zullen haar kennen van haar prachtig geïllustreerde boeken over rupsen, vlinders en hun voedselplanten. (Zie de link bij de site over Merian op Wikipedia). Anderen zullen wellicht over haar gehoord hebben via de Labadisten, een religieuze groepering die als een soort commune leefde in een slot in Friesland (Wieuwerd). Inez van Dullemen heeft de bekende feiten uit het leven van Maria Sibylla Merian gebruikt en deze met behulp van haar fantasie aangevuld tot een aansprekend verhaal over een bijzondere vrouw, met vooruitstrevende ideeën en doortastend gedrag. Een voorname rol in het verhaal is toebedeeld aan de verzonnen Kwasiba, haar Afrikaanse slavin die zij mee terug neemt naar Amsterdam.
* * *   * * *

 
Het boek bestaat uit 3 delen:

 
I. Maria Sybilla, waarin we lezen over haar jeugd, haar belangstelling voor de natuur, m.n. de metamorfose van de rupsen tot vlinders, haar tekentalent, haar huwelijk, haar intrede in de commune van de Labadisten, haar uittreding daar en uiteindelijk haar beslissing naar Suriname te vertrekken (met haar jongste dochter) om daar vlinders e.d. te tekenen en de natuur te beschrijven en tenslotte haar zeereis er naar toe.

 
II. Kwasiba, waarin we lezen hoe deze Afrikaanse vrouw leefde in haar land van oorsprong. En in welke angsten men daar leefde in de tijd van de rooftochten door slavenhandelaren. Over hoe ze trouwt, zwanger wordt. En daarna overmeesterd en per schip getransporteerd wordt naar Suriname. Haar leven is hard en ze houdt dat slechts vol door de hoop eens haar in Suriname geboren zoontje terug te kunnen brengen naar het land van zijn vader. Maar het kind sterft en bij het begraven ervan ontmoeten Sibylla en Kwasiba elkaar. Sibylla koopt het meisje van haar eigenaar en betrekt haar en nog twee slaven bij haar werk.
Ze besluit de binnenlanden in te trekken, waar zich een nog nederzetting moet bevinden van de Labadisten (Providentia) en waar ze de Morpho Achilles hoopt te vinden: een bijzondere en grote vlinder. De tocht is zwaar en wat ze vindt is een verwaarloosde bende, die weinig meer van doen heeft met de religieuze gemeenschap in Friesland. Machtsmisbruik, corruptie en hypocrisie vieren hoogtij. Toch ziet ze zich genoodzaakt een plekje in de buurt van het verwaarloosde huis te gebruiken voor het voltooien van haar werkzaamheden.

 
III. De Morpho Achilles. Tijdens een van haar tochten door het oerwoud slaat het noodlot toe: ze ziet de Morpho Achilles, wil hem vangen, maar valt en wordt gebeten door een slang. Haar bediende, een indiaan, probeert het gif te verwijderen, maar kan niet voorkomen dat ze ernstig ziek wordt.
Medicijnmannen, magische handelingen, koortsvisioenen: wekenlang zweeft ze op het randje van de dood. Als ze hersteld is, gaat ze terug naar Paramaribo en later naar Amsterdam. Ze neemt Kwasiba mee, als haar dienstbode, die echter niet erg in dit koude land kan aarden. Sibylla twijfelt of ze haar niet terug moet sturen naar Suriname. Als Sibylla tenslotte overlijdt, blijft Kwasiba hulpeloos achter en slijt haar leven in een souterrain in Amsterdam.
* * *   * * *

 
Maria Sibylla en Kwasiba worden met veel inlevingsvermogen neergezet. De verhouding tussen de beide vrouwen komt niet helemaal uit de verf. Maar misschien heeft dat ook te maken met de beschreven periode. Het rechtvaardigheidsgevoel van Sibylla kan maar moeilijk overweg met de voor die tijd normale houding t.o.v. de slavernij. Maar zij staat daarin vrijwel alleen en het verhaal zou ongeloofwaardig worden als zij zich er in haar eentje totaal van distantieert of tegen verzet. Ze kiest voor enige menselijkheid, terwijl ze ook beseft de ander nooit echt goed te kunnen begrijpen. Kwasiba op haar beurt begrijpt ook Sibylla vaak niet. Misschien is dat eigenlijk ook wel logisch, hun achtergronden zijn heel verschillend en ze verstaan elkaar niet goed.

 
Sommige recensenten vonden het opvoeren van Kwasiba overbodig voor het verhaal. Maar het is typisch Van Dullemen om in een verhaal waarin het Suriname van de 17e eeuw een belangrijke rol speelt ook de werkelijke omstandigheden in die periode te willen tekenen. Via de gedachten en ervaringen van Kwasiba worden we met de neus op de feiten gedrukt: wat het betekende voor Afrikaanse mensen om uit hun cultuur gerukt te worden en ver van hun familie erger dan beesten behandeld te worden. 

 
De sfeerbeschrijvingen zijn uitstekend. De toestanden bij de Labadisten, de zeereis, de tocht door het oerwoud, de hallucinaties tijdens de ziekte, dat alles komt tot leven in een heldere stijl. De ik- en de zij-vorm worden terloops afgewisseld, waardoor je als lezer soms extra het verhaal wordt ingezogen. Nergens wordt de toon of het verhaal dramatisch, ondanks dat wat verteld wordt hier en daar redelijk heftig is. Maar juist daardoor ben je als lezer bereid deze gruwelijke feiten onder ogen te zien als een flinke smet op onze vaderlandse geschiedenis. En dat terwijl het eigenlijk over de vlinders en tekeningen van Maria Sibylle Merian lijkt te gaan….. Knap gedaan! 

 
Amsterdam, De Bezige Bij, 2002. Geb., 259 p., 2e dr.

 
© JannieTr, maart 2008.


Klik hier voor de Teleac uitzending over Maria Sibylla Merian, met een interview met Inez van Dullemen.