woensdag 1 augustus 2007

Tommy Wieringa - Joe Speedboot


 In het dorp Lomark, vlakbij de grens met Duitsland aan de zijarm van een rivier, neemt het leven al eeuwen zijn loop. Fransje Hermans is onder een cyclomaaier terecht gekomen toen hij lag te soezen in een korenveld en ligt in coma in het ziekenhuis. Hij hoort zijn ouders praten over Joe Speedboot, de jongen wiens vader met de verhuiswagen het huis van Christof Maandag is binnen gedenderd. Zijn vader is dood en Joe blijft met zijn zusje en moeder in Lomark wonen. Vanaf dan zal niets meer hetzelfde zijn in dit dorp waar de haan uit het dorpswapen de enige was die ooit iets bijzonders ondernam: in zijn eentje hield hij de Noormannen tegen terwijl de rest van het dorp zat te bidden in de kerk.

Als Fransje bijkomt, blijkt hij vrijwel volledig verlamd te zijn. Hij kan niet spreken en is spastisch. Alleen zijn rechterarm kan hij gebruiken. Daarmee kan hij zich verplaatsten in zijn rolstoel en woorden opschrijven. Samen met Joe Speedboot (zijn echte naam houdt hij angstvallig geheim), Christof Maandag (het zoontje van dé werkgever van Lomark: de asfaltfabriek) en Engel Eleveld (die Fransje op school altijd helpt bij het toiletbezoek) voltooit hij de middelbare school, wordt hij verliefd en tenslotte volwassen.

Bijzonder aan dit boek is het perspectief: het verhaal van Fransje en zijn “verlosser” Joe Speedboot wordt ons “verteld” door Fransje zelf. Uiteraard bevindt die zich in een beklagenswaardige toestand, maar we krijgen geen drama voorgeschoteld. Joe, “de man-van-de-Mogelijkheden” , betrekt hem bij alles wat hij onderneemt en dat is nogal wat: Joe maakt bommen, de vrienden bouwen een vliegtuig, Joe doet met een omgebouwde shovel mee aan de race Parijs-Dakar en hij stimuleert Fransje gebruik te maken van zijn mogelijkheden: ze trainen zijn arm net zolang tot hij mee kan doen aan de kampioenschappen armworstelen, onder de naam François-le-Bras.

De beschreven avonturen zijn spectaculair, de toon is licht, het taalgebruik bij tijd en wijle poëtisch, de metaforen fraai.

“Betlehem Asfalt is de kurk waarop Lomark drijft, zeggen ze, en elke familie staat haar eerstgeboren zoon af.”
“De zomer is overrijp nu.”
“ Op de punt van de krib zitten twee ruggen, met lange antennes vangen ze signalen uit het water op: Joe en Christof”. (Ze zitten te vissen)
“Wit is wit en zwart is zwart. Wij maken geen onderscheid hier.” (Over een kleurling wiens huidskleur  lichtbruin is).
“Dirk loopt een eind voor ons uit: zijn rug schaamt zich.”

Dat alles staat in dienst van een thema dat meestal zware leeskost met zich meebrengt: hoe verder te leven na een zo ingrijpend ongeluk op jonge leeftijd? Natuurlijk zijn er de beperkingen, de teleurstellingen, de pijn en de schaamte bij het afhankelijk zijn van anderen voor primaire zaken als toiletbezoek, maar door het gekozen perspectief word je er met je neus opgedrukt, dat iemand die spastisch, verlamd en sprakeloos in een rolstoel zit NIET automatisch ook zijn verstand kwijt is. Maar gewoon een mens is met menselijke behoeften en emoties èn met mogelijkheden. En die op meer terreinen dan gedacht/verwacht een “normaal” leven kan leiden. Ik denk dat deze ontwikkelingsroman meer betekent voor de emancipatie van de gehandicapte medemens dan melodramatische verhalen zouden kunnen.

Amsterdam, Bezige Bij, 2005. Paperback, 316 p. ISBN: 90-234-1433-0

© Jannie Trouwborst, augustus 2007.

N.B. Twee uitgebreidere recensies zijn te vinden op de Leestafel (zie: http://leestafel.info/tommy-wieringa).