vrijdag 29 augustus 2014

F. Springer - Met stille trom



Augustus 2014 – waardering: 7,0.

Inleiding

F. Springer is het pseudoniem van C.J. Schneider (1932-2011). Hij werd geboren in Batavia en werkte enige jaren als bestuursambtenaar in het toenmalige Nederlands Nieuw-Guinea. Later werd hij diplomaat en schreef met enige regelmaat romans en korte verhalen gebaseerd op  zijn belevenissen op de verschillende standplaatsen.  Zijn laatste diplomatieke functie vervulde hij van 1986 tot 1989 in de DDR. Over deze periode schreef hij later de roman "Quadriga" die pas in 2010 verscheen.

"Met stille trom" is pas na zijn dood verschenen en toch was dit eigenlijk zijn debuut. Na enkele losse verhalen schreef hij dit boek in 1962 tijdens een verlofperiode in Europa, toen hij bestuursambtenaar was in de Baliemvalei in het Centrale Bergland van Nieuw-Guinea. Het boek lag al bij de drukker, toen hij besloot het terug te trekken. In zijn voorwoord zegt hij daarover, dat de omstandigheden na de inlevering van het manuscript dusdanig waren veranderd, dat hem dat raadzamer leek. Nieuw-Guinea was inmiddels overgedragen aan de Indonesiërs, veel van de beschreven personen zouden zichzelf herkennen en zich misschien gekwetst voelen (al had hij dat niet zo bedoeld) en hij moest op zoek naar ander werk en daarbij kon zijn stellingname in het boek wel eens tegen hem gaan werken. Bovendien vroeg hij zich af of er wel duidelijk genoeg in naar voren kwam dat de Hollanders echt het beste met de Papoea's voor hadden en dat ze niet de kans kregen dat te bewijzen. Inmiddels heeft de tijd geleerd, dat zijn gevoel, dat hij gedwongen werd ze in de steek te laten en dat dat niet gunstig voor ze was, een juist voorgevoel is gebleken.
Toen hij het manuscript enkele jaren geleden weer tegenkwam en het herlas, besloot hij dat nu de tijd rijp was om het toch uit te geven. De meeste herkenbare personen (ze hebben allemaal andere namen) leven niet meer, hij is zelf uit dienst en de Papoea's zijn de grote verliezers geworden, dankzij de bemoeizucht  van allerlei internationale instanties en desinteresse van de Nederlandse regering. Hij paste het manuscript aan, maar overleed helaas voor het boek verscheen.

Leeservaring

In eerste instantie noemde hij het boek een roman, nu heeft het als ondertitel: een journaal. Voor allebei valt iets te zeggen. We krijgen een chronologisch verslag te lezen van wat Controleur Dekker (=Springer) meemaakt, nadat hij als opvolger van de vorige controleur aangesteld wordt in het district rond het dorpje Zakar. Aanleiding daarvoor is een incident (waarbij een Papoea-krijger zijn arm breekt) dat door de Indonesiërs opgeblazen wordt om aan de wereld te tonen hoe vreselijk de Nederlanders zich gedragen in hun kolonie.( Na de onafhankelijkheid van Indonesië  in 1947 was Nieuw-Guinea onder Nederlands bestuur gebleven met de bedoeling er een onafhankelijke Papoeastaat van te maken. Internationaal wordt er echter een steeds grotere druk uitgeoefend op Nederland om de kolonie over te dragen aan Indonesië.)

De belevenissen van Dekker worden vrij gedetailleerd beschreven. Enerzijds zijn er de mensen in het dorp: gezinnen, arbeiders, politie, de dokter, een paar bergbeklimmers, een antropoloog, zendelingen. Het is een mengeling van Europeanen, Australiërs, Zakari, Indo's (voormalige KNIL-militairen). In het buitengebeid leven de Papoea's die voortdurend op voet van stammenoorlog staan met elkaar staan. Duidelijk wordt dat het handjevol politieagenten dat aan het district is toegewezen niet voldoende is om de rust te bewaren.  Niemand van het Nederlands bestuur gelooft er nog in dat ze nog lang in Nieuw-Guinea zullen blijven, er worden voorbereidingen getroffen voor de evacuatie van de gezinnen en ambtenaren en de infiltratie van Indonesische troepen neem toe.

Dat het ook een roman genoemd kan worden, komt door de manier waarop Springer de verschillende dorpsbewoners, bezoekers en hun onderlinge verhoudingen beschrijft . En de humor, waarmee hij de moedeloos makende toestand waarin Dekker verkeert, weet te verlichten. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de antropoloog, die de boel saboteert door te proberen tot elke prijs de Papoeastammen in het stenen tijdperk vast te houden, voor de onbehouwen dokter, voor de frivole resident, de aantrekkelijke vrouw van de politiecommandant, twee kibbelende en onverstandige bergbeklimmers en niet in de laatste plaats de rivaliserende zendelingen en missionarissen. Hij gebruikt ze ook om vooroordelen ter sprake te brengen en te filosoferen over o.a. wat wel en niet van de antropologie verwacht mag worden.

Er staan in de uitgave enkele foto's van het gebied en het dorp en van Schneider (Springer) tijdens zijn werk daar. Wat ik echter miste was een kaart van het gebied. Gelukkig had ik mijn oude Bos-atlas uit 1959 nog, zodat ik me met enige moeite een beeld kon vormen van de geografie van Nieuw-Guinea. Springer roept wellicht met zijn boek opnieuw de vraag op: heeft Nederland te gemakkelijk opgegeven? Of was de internationale opinie, gevoed door Indonesië, zo zeer tegen de Nederlandse overheersing gekant, dat er geen andere oplossing meer was? Mede daarom is het wellicht interessant om in Museum Bronbeek te Arnhem tussen 4 oktober 2014 en 15 januari 2015 de tentoonstelling " ‘Met stille trom. F. Springer en het einde van Nieuw-Guinea’ te gaan bekijken. (KLIK HIER)

Tijd genoeg dus nog om eerst  dit boek te lezen en misschien de kennis over deze geschiedenis wat bij te spijkeren? En wie zich daarna geroepen voelt, toch nog iets voor de in de steek gelaten Papoea-bevolking te betekenen, kan hier terecht: Stichting Duurzame Samenleving Papua Barat (KLIK HIER)

Achteraf zei Springer: "Ik had juist toen de kans moeten grijpen om het publiek te laten weten hoe wij op onze onooglijke bestuurspostjes verbeten onze plicht tegenover de aan ons toevertrouwde Papoea's bleven doen, al hadden de grote buitenwereld en ook het moederland ons allang opgegeven. (......) En zo ontfutsel ik  "Met stille trom" toch aan de vergetelheid, al is het maar als een laat eerbetoon aan hen die tot het bittere einde hun taak bleven uitvoeren, een betere zaak waardig, naar gebleken is."

F. Springer - Met stille trom : een journaal.  Amsterdam, Querido, 2012. Geb., 235 pg., met foto's. ISBN: 978-90-214-4212-9.

© JannieTr, 29 augustus 2014.


Ik las dit boek als 15/20 voor de Ik lees Nederlands uitdaging 2014 .

woensdag 27 augustus 2014

Het Jongenskwartet: Augustus Klassieke Literatuur Maand 2014

Inleiding

Dit jaar werd voor het eerst  door Sandra Leest en Schrijft (KLIK HIER) een speciale maand georganiseerd voor het Klassieke Literaire Boek. Ze noemde het: Augustus Klassieke Literatuur Maand, of kortweg de AKLM 2014.
Er deden ruim 40 boekbloggers aan mee en Sandra hield op haar site een overzicht bij van de geplaatste recensies en leeservaringen. Een totaal overzicht met doorkliklink naar de afzonderlijke boeken KLIK HIER.

De keuze was vrij, maar voor mij betekende dat toch ook nu weer: Nederlandse Klassiekers. Daarbij leek het me ook leuk er een bepaald thema aan te verbinden. Nadat ik begonnen was met het herlezen van een van mijn favoriete schrijvers: Nescio, wist ik wat het thema zou worden: Opgroeien en toekomstdromen van de jeugd uit het begin van de twintigste eeuw. En zo werden het deze vier titels. De afzonderlijke leeservaringen vind je in eerdere blogs.
Titaantjes van Nescio (KLIK HIER), Bartje van Anne de Vries (KLIK HIER), Kees de jongen van Theo Thijssen (KLIK HIER) en Flierefluiters oponthoud (Merijntje Gijzen) van A.M. de Jong (KLIK HIER).

Maar daarmee zijn we er nog niet. Het lijkt me leuk om een vergelijking te maken tussen deze 4 boeken en hun respectievelijke personages. Bij deze dus.

Opgroeien begin 20ste eeuw

Laat ik beginnen met de, soms opvallende, overeenkomsten.

1. De hoofdpersonen zijn allemaal jongens. Min of meer toevallig? Bij het bedenken van de titels kwam ik niet zo gauw op Nederlandse klassiekers over meisjes. Zijn die er wel? Als je ze kent, laat het me dan weten!
2. Ze zijn allemaal in ongeveer dezelfde periode (1915- 1923-1927-1935) geschreven, dat was wel een bewuste keuze, anders wordt vergelijken moeilijker.
3. Op Nescio na zijn alle schrijvers onderwijzer geweest.
4. Nog opmerkelijker: allen waren socialist of hadden socialistische sympathieën!Nescio had in zijn Titaantjes de gedachte aan het rechtvaardiger maken van de maatschappij al opgegeven, De Jong sprak zich er pas in later werk duidelijker over uit en ook voor de Vries gold dat laatste (Wij leven maar eens is een duidelijker voorbeeld). Maar ze nemen het allemaal op voor kinderen  (en hun ouders) in de verdrukking van armoede en ellende. Theo Thijssen ging er zelfs de politiek voor in.
5. Op de een of andere manier worden deze schrijvers en/of hun personages allemaal geëerd met iets tastbaars in de vorm van een standbeeld of zoals bij Nescio een brug:  In 2005 krijgt in Amsterdam de langste voetgangers-en fietsbrug de naam Nesciobrug. De brug verbindt Amsterdam en de Diemerzeedijk, waarover de ‘Titaantjes’ hun wandelingen maken. Mooier kan een literaire grootheid amper worden geëerd. De meeste personages werden tot leven gebracht in films, TV-series of toneelstukken.

Maar ook de verschillen maken dit kwartet boeiend.

1. De achtergrond van de personages. De Titaantjes zijn Amsterdamse jongens van rond de 20, met totaal verschillende beroepen en uit verschillende milieus en niet-gelovig. Bartje (tussen de 6 en 12 jaar) is een Drents jochie, zoon van een arme landarbeider en Hervormd. Kees (11-12 jaar) is de zoon van een kleine Amsterdamse middenstander, zonder geloof en Merijntje (ca. 8 à 9) is een R.K. Brabants jochie, ook het zoontje van een arme landarbeider.
2. In Titaantjes wordt teruggeblikt op wat er van de toekomstdromen terecht gekomen is. In de 3 andere boeken dromen de jongens nog over wat er komen gaat, wat ze verwachten van het leven. Bartje is vastbesloten wat van zijn leven te maken en geen landarbeider te worden (ook al moet hij daar eerst even genoegen mee nemen). Kees heeft ook plannen voor de toekomst, hij wil verder leren (maar ook hij zal dat via de omweg van de Avondschool moeten bereiken). En Merijntje? Hij heeft het aan niemand verteld, maar hij hoopt later pastoor te worden.
3. De karaktertekening en het perspectief verschillen nogal. Als twintigers vormen de Titaantjes een collectief, waarin de afzonderlijke karakters summier uit de verf komen. Als uitgebluste dertigers vernemen we eigenlijk alleen wat afstandelijke feiten van Koekebakker: ze zijn duidelijk uit elkaar gegroeid. Bartje en Kees leren we vooral kennen vanuit hun kinderlijk perspectief. Dat werkt het beste om je verbonden te kunnen voelen met deze personages. Bij Merijntje lukt dat veel minder omdat de alwetende verteller danig in de weg zit.
4. Juist voor het vergelijken van de schrijfstijl was het van belang, dat de boeken in dezelfde periode geschreven zijn. Nescio (1915) heeft een heldere, efficiënte stijl met een licht melancholische ondertoon. Theo Thijssen (1923) doet niet onder voor recentere schrijvers: zijn stijl is fris en kordaat, met ruimte voor humor en niet uitgesproken gevoeligheden. Een vroege meester van "show-don't tell". De Vries (1935) gaat wat meer in de richting van de gebruikelijke stijl voor streekromans, maar is toch nog altijd heel goed leesbaar: hij slaagt er prima in met z'n taalgebruik heel dicht bij Bartje te blijven. Maar de stijl van De Jong (1926) bleek erg verouderd en gewild literair. De streektaal in de dialogen en de toon van het verhaal maakten er bovendien een ouderwetse streekroman van.
5. Hoewel van alle vier de auteurs de boeken nog met enige regelmaat worden herdrukt, is het grootste en blijvende succes weggelegd voor Theo Thijssen, m.i. terecht. Al zijn boeken doen het nog steeds goed. En het feit dat een ervan (De gelukkige klas) gebruikt werd voor Nederland Leest (KLIK HIER) zegt wel genoeg.

Het was een waar genoegen om op deze manier de meest regenachtige maand augustus van de laatste jaren goed door te komen. Het is weer tijd voor wat nieuws: op zoek naar de Klassiekers van de toekomst....

©JannieTr, 27 augustus 2014.

dinsdag 26 augustus 2014

A.M. de Jong - Merijntje Gijzen: Flierefluiters oponthoud


Augustus 2014 - waardering 6.

Inleiding

Adrianus Michiel de Jong (1888–1943) publiceerde zijn meeste werk onder eigen naam (A.M. de Jong) en enkele werken  onder pseudoniem (Frank van Waes, Herbert D. Ross).  De Jong werd geboren in Nieuw-Vossemeer  in het westelijk deel van Noord-Brabant. Het gezin had 13 kinderen. De Jongs vader was landarbeider en ging op zoek naar meer welvaart als arbeider in Rotterdam. Veel van De Jongs jeugdherinneringen zijn verwerkt in de romancyclus Merijntje Gijzens jeugd en jonge jaren.  De Jong is onderwijzer geweest te Delft en journalist bij Het Volk. Wegens zijn socialistische sympathieën is hij in de oorlog vermoord door de Duitsers. Voor meer informatie: KLIK HIER
Als laatste boek voor de Augustus Klassieke Literatuur Maand en het door mij gekozen thema "toekomstdromen/opgroeien" koos ik voor één van de boeken uit de Merijntje Gijzen cyclus. In mijn volgende blog zal ik een vergelijking maken tussen de vier gelezen boeken.

Samenvatting

Merijntje Gijzen is een vroom en nadenkend katholiek jongetje van ongeveer 8 à 9 jaar. Flierefluiter's oponthoud is het tweede deel uit de serie: Merijntjes jeugd. Hij komt uit een (land-)arbeidersgezin met een oudere broer en enkele jongere broertjes en zusjes.  Als de oude pastoor te oud en ziek begint te worden en de koster een dief blijkt te zijn, vraagt hij aan zijn goede vriend de  landloper Flierefluiter of hij tijdelijk koster wil zijn. Merijntje en Flierefluiter trekken veel op samen en worden goede vrienden. Als meneer pastoor overlijdt, gaat Flierefluiter weer op pad. Merijntje kan het verdriet over het verlies van zowel meneer pastoor als zijn vriend Flierefluiter maar moeilijk verkroppen.

Leeservaring

Dat de ene klassieker de andere niet is, bewees het boek over Merijntje Gijzen wel. Ook dit boek is bekend van een TV-serie die van de Merijntje- cyclus gemaakt werd (1973), bovendien werd het  verfilmd (1936). En ook Merijntje Gijzen heeft een eigen wiki-pagina: KLIK HIER  en in Nieuw-Vossemeer staat een standbeeld van hem. Het  boek kwam ongeveer in dezelfde periode uit als de andere drie. Reden genoeg dus om het op te nemen als nummer 4 van deze thema-reeks over opgroeien in begin 20ste eeuw.
Maar waar ik genoot van het (her)lezen van de andere drie boeken bleek Flierefluiters oponthoud een ware worsteling. Daar zijn verschillende redenen voor.

Ten eerste het Brabantse dialect. Elke dialoog (en dat zijn er heel wat) is in dialect geschreven: dat leest heel moeilijk. Je moet eigenlijk hardop de tekst proberen uit te spreken om er iets van te begrijpen. Maar dan nog blijven er woorden over die niet te begrijpen zijn (en enigszins uit de context geraden moeten worden).

Ten tweede de geforceerde literaire stijl,  die in schril contrast staat met het dialect. Het perspectief ligt namelijk niet bij Merijntje, maar bij de alwetende en nogal autoritaire verteller die in overdreven volzinnen zijn visie op de situatie geeft.

Lente:  "Het wijde land lag onder de milde lentezon opengespreid en op alle dijken in het wijkende verschiet groenden zacht de bomen". Als Merijntje zegt dat zijn vriendinnetje een stuiter mag houden: "Ouwe? Wezelik? vroeg Nelleke ademloos, ongelovig tegenover het overstelpend geluk van zo vorstelik geschenk". Een man en vrouw hebben ruzie: "Deur jouw schuld, smerlap! smerlap! smerlap! krijste de vrouw in een paroxisme van hysteries geworden opwinding." Als Merijntje en Flierefluiter in een theologische discussie verzeild zijn geraakt, leidt F. hem af: "omdat Flierefluiter al disputerend in een heg het nest van een sijsje vond met vier half vlugge jongen, wat Merijntjes fanatieke inquisitoriese aandriften afleidde en hem in een vertedering stortte, waarbij geen plaats meer was voor hatelike berisping."(Spelling overgenomen uit de tweede druk uit 1926). Een zeer oubollige en gedateerde stijl dus.

Ten derde het genre. Hier kunnen we met recht spreken van een streekroman en absoluut niet van een ontwikkelingsroman.  Het landschap, de gewoontes uit de streek, het dialect en zelfs de aard van het verhaal wijzen in die richting. Het einde van dit deel is extreem melodramatisch.  En wie een sociale roman verwachtte, komt ook bedrogen uit: de werkelijke armoedige en moeilijke omstandigheden van de Brabantse landarbeiders rond deze tijd komen nauwelijks ter sprake ( school, woning, werk, kleding, voedsel? ).

De karaktertekening laat veel te wensen over. Merijntje, zijn vriendinnetje Nelleke, Flierefluiter en meneer Pastoor komen enigszins uit de verf, alle anderen blijven vaag, ook de leden van het gezin waarin Merijntje leeft. Maar zelfs Merijntje wordt niet een levensecht jongetje. Hij is te braaf, te vroom, te naïef, te kinderachtig, vooral met geloofszaken bezig.  Het boek lijkt vooral geschreven te zijn om volwassenen te amuseren, met de kinderlijke gedachtespinsels over geloofszaken bij Merijntje en met de streken die Flierefluiter uithaalt en met karakteristieke dorpstaferelen: roddel, ruzie, feesten, dronkenschap, begrafenissen, etc.

Misschien ligt het aan mij, ben ik met de verkeerde verwachtingen aan dit boek begonnen. Was ik teveel gefocust op Merijntje. Misschien is Flierenfluiter wel de hoofdpersoon, want al heeft die af en toe karikaturale trekjes, de levensvisie die hij Merijntje tussen de regels door tracht bij te brengen getuigt van meer diepgang dan zijn naam doet vermoeden. Hij bleek in elk geval het meest intrigerende personage uit het boek. Helaas staat de stijl en de taal van het boek me inmiddels zo tegen, dat ik het niet nog een keer ga lezen om dat te ontdekken.

Lest best ging in dit geval dus voor mij niet op. Augustus is inmiddels bijna voorbij. Het was een leuk experiment, misschien volgend jaar weer?  Ter afsluiting zal ik in mijn volgend blog de vier Augustus Klassiekers nog eens naast elkaar zetten.

A.M. de Jong - Merijntje Gijzen's jeugd: II Flierefluiters oponthoud. Amsterdam, Querido, 1926. Geb. 2e dr., 226 pg.

©JannieTr, 26 augustus 2014.

 Ik las dit boek als 14/20 voor de Ik lees Nederlands uitdaging 2014 . En als het vierde boek voor: Augustus is klassieke literatuurmaand bij Sandra

zondag 17 augustus 2014

Theo Thijssen – Kees de jongen (1923)



Augustus 2014 – waardering: 7,5.

Inleiding

Theodorus Johannes Thijssen (1879 – 1943) was schrijver, onderwijzer en socialistisch politicus. Als kind van een schoenmaker kende hij het Amsterdamse middenstandsmilieu rondom de eeuwwisseling uit eigen ervaring. De familie had het niet breed en Thijssen kon uiteindelijk na een zwaar toelatingsexamen met een rijksbeurs naar de Rijkskweekschool voor onderwijzers. Als onderwijzer volgde hij het nieuwe inzicht om veel aandacht te geven aan de individuele leerling, maar daarnaast de klas als een sociale eenheid te behandelen. De vroegere Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur (de P.C. Hooftprijs voor kinderboeken) heet sinds 1988 de Theo Thijssenprijs. In zijn geboortehuis aan de Eerste Leliedwarsstraat 16 werd in 1995 door de jonge Stichting Theo Thijssen het Theo Thijssen Museum (KLIK HIER) geopend. De stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) zette in 2007 Thijssens roman "De gelukkige klas" (KLIK HIER VOOR MIJN LEESVERSLAG) centraal in haar actie Nederland Leest (KLIK HIER) (bedoeld om de gedachtewisseling over gezamenlijk gelezen boeken te bevorderen). Meer over Theo Thijssen: KLIK HIER

Samenvatting

Kees is een Amsterdams jochie van 12/13 jaar. Hij zit in het laatste jaar van de lagere school. Hij heeft een jonger zusje en nog een klein broertje. Zijn ouders hebben een schoenwinkel in de Jordaan, ze wonen achter de winkel. Ze hebben het niet breed, de winkelverkoop loopt terug en als vader dan ook nog ziek wordt en sterft, kan zijn moeder maar moeilijk de eindjes aan elkaar knopen. Vlak voor zijn afsluitend schoolexamen verlaat hij de school om te gaan werken en zo het gezin van extra inkomsten te voorzien. 

Leeservaring 

Hoe simpel is het toch om een heel boek samen te vatten in een paar zinnen! En hoeveel gaat er daarbij dan wel niet verloren van het prachtig geschreven en boeiende verhaal!

Kees is een bijzondere jongen, daar is hij zelf van overtuigd en vanuit zijn perspectief bekeken, kunnen we daarin meegaan. De titel is niet voor niets: Kees DE jongen! Hij heeft een rijke fantasie en weet voor elke situatie alternatieven te bedenken. “Wat als…. Dan zou hij….. en dan zouden de mensen tegen elkaar zeggen: kijk daar gaat Kees, die toch maar mooi……” Voortdurend is hij bezig te bedenken wat anderen zullen vinden of denken en hoe daar mee om te gaan. Voor elke te verwachten vernietigende opmerking over zijn kleding of andere tekenen van armoe heeft hij al bij voorbaat een antwoord klaar. Maar ondanks zijn fantasie, blijft hij realistisch en weet heel goed waar de grenzen liggen.

Maar zorgen en liefde voor zijn ouders maken hem vroeg volwassen. Hij wordt er niet in betrokken, maar trekt steeds vaker zijn eigen conclusies: over de terugloop van de winkelinkomsten, over de ziekte van zijn vader, over de ruzies om geleend geld met de grootouders, over de tegenslagen die zijn moeder ondervindt na de dood van haar man bij het verlaten van de winkel en het vinden van andere werkzaamheden.

Hij voelt zich niet serieus genomen, als hij er niet rechtstreeks bij betrokken wordt. En als zijn moeder dat tenslotte toch een beetje doet, hakt hij voor haar de knoop door: hoewel dat het ergste is dat haar kon overkomen, kiest Kees er toch voor om op een baantje af te gaan en haar over te halen hem van school te laten gaan. “Ik leer wel door in de avonduren, het komt wel goed, Moe!”

Opnieuw dus een sociaalhistorisch verhaal en een ontwikkelingsroman, ditmaal over een Amsterdams jochie. Een andere omgeving, een ander milieu, geen godsdienst, minder armoe, maar toch zijn er overeenkomsten. Zowel Anne de Vries als Theo Thijssen zijn er goed in geslaagd ons door kinderogen te laten kijken. En dan zien we hoe de wereld van de volwassenen, ook als die dat niet zo bedoelen of zouden willen, een stempel drukt op kinderen. Hoe ze vroeg wijs worden, hoe onveilig ze zich voelen als ze dingen niet begrijpen, maar wel vermoedens hebben. Maar waar Kees kon steunen op de liefde van beide ouders (tot zijn vader overleed), verloor Bartje eerst de kameraadschap van zijn vader en stierf zijn moeder, nadat hij net een liefdevolle vertrouwensband met haar had opgebouwd.
Beide boeken hebben veel succes gehad en worden nog steeds gelezen en aangehaald. Ze zijn ook zo invoelbaar en dat komt misschien wel omdat beide schrijvers er veel autobiografische feiten in hebben verwerkt. Het boekje dat hierboven aangehaald werd “De gelukkig klas” past ook in dat perspectief.

Veel andere auteurs hebben een zwak voor Kees de Jongen. Ze gebruiken hem  graag in hun eigen boeken. Remco Campert b.v. laat in zijn boek Het leven is vurrukkulluk (1961) Kees, inmiddels verworden tot een haveloze grijsaard, nog eenmaal diens jeugdliefde Rosa Overbeek (inmiddels 'juffrouw van de retirade' in het Vondelpark) ontmoeten. Net als Bartje heeft ook Kees een eigen Wikipedia pagina: KLIK HIER 

Ik heb het expres niet over de Zwembadpas gehad, het woord waarmee deze klassieker vaak aangehaald wordt, maar die niet de kern van dit boek raakt. En ook niet over de (totaal mislukte) film Kees de Jongen (2003) die nog niet in de buurt kon komen van de echte Kees. Beide doen hem tekort.

De volheid van zijn karakter en de kinderlijkheid die langzaam verandert in jong volwassenheid worden zo prachtig zichtbaar gemaakt in dit boek: je gaat van hem houden en je weet: die jongen komt er wel, houdt hem maar in de gaten, die Kees! 

Theo Thijssen – Kees de jongen. Houten, Agathon, 1989. Paperback, 29ste dr. 338 pg. (Oorspr. dr. 1923). ISBN: 90-269-5616-9. 

© JannieTr, 17 augustus 2014.

 Ik las dit boek als 13/20 voor de Ik lees Nederlands uitdaging 2014 . En als het derde boek voor: Augustus is klassieke literatuurmaand bij Sandra