dinsdag 22 mei 2007

Vonne van der Meer - Laatste seizoen


Mei 2007 – Waardering 5,0


Na Eilandgasten en De Avondboot besluit Vonne van der Meer haar trilogie over de gasten van het vakantiehuisje Duinroos op Vlieland met Laatste seizoen. De meeste gasten kenden we al uit de eerdere verhalen. Zo bezien is het eigenlijk een driedelige raamvertelling geworden.


Over het eerste boek was ik enthousiast, het tweede viel me wat tegen, maar over dit boek ben ik teleurgesteld. De werkwijze is min of meer gelijk gebleven. De schoonmaakster/sleutelbewaakster is de verbindende factor tussen de verhalen. Samen met het gastenboek, waarin geschreven of gelezen wordt. De verhalen zelf staan vrijwel los van elkaar, al sluiten ze vaak wel aan bij de belevenissen van de gasten uit de eerdere delen. Maar ook zonder deze voorkennis zijn de gebeurtenissen in dit boek te begrijpen.


Eilandgasten viel op door de originele structuur, de functionele perspectiefwisselingen, de gelaagdheid, suggestieve stijl en mystieke, onderhuidse lading. De Avondboot kwam wat geforceerd over: hetzelfde procédé uitvoeren met andere (nogal gezochte) problemen. 
Bij Laatste seizoen is het Duinroosconcept niet origineel meer. Het enige wat de gasten nog gemeen hebben is het uiteindelijke inzicht in hun dwalingen, die op nogal moralistische wijze worden beschreven: ontrouw, egoïsme, hebzucht, overspel, vooroordelen, leugens. De fijnzinnige mystieke sfeer is vervangen door meer expliciet religieuze zinsneden. Het einde van het boek is nogal melodramatisch.

Geen aanrader dus! Wie van Eilandgasten genoten heeft, kan het daar maar beter bij laten.

Vonne van der Meer - Laatste seizoen. Amsterdam, Contact, 2002. Paperback, 3de dr., 196 p. ISBN 90-254-1125-8

http://www.vonnevandermeer.nl (Website Vonne van der Meer).

© JannieTr, mei 2007.

dinsdag 15 mei 2007

Willem Elsschot (ps. van Alfons de Ridder) – Een ontgoocheling/Het dwaallicht


15 mei 2007 - waardering: 6,5/7,5.

Een ontgoocheling is geschreven in 1914 en Het dwaallicht in 1946. Waarom deze beide verhalen bijeengebracht zijn in één boekje ontging mij aanvankelijk. Of het moest zijn omdat Antwerpen in beide verhalen een voorname rol speelt. Volgens het nawoord van Vic de Reijt hebben beide verhalen een autobiografische basis. In het eerste herkennen we de jonge Elsschot als de weinig succesvolle student. In het tweede verhaal is zijn alter-ego Laarmans de gids van drie zeelieden tijdens hun zwerftocht door Antwerpen.

De hoofdpersoon uit Een ontgoocheling, Louis de Keizer, is sigarenfabrikant. Maar niet op een erg doortastende en succesvolle manier: zijn klantenkring bestaat voornamelijk uit familieleden en kennissen. Zijn eigenwaarde ontleent hij aan zijn voorzitterschap van de Vereniging “De Lustige Whistspelers”. En aan de toekomstverwachtingen voor zijn zoon Kareltje die voorbestemd is om advocaat te worden. In de loop van het verhaal zijn we getuige van twee ontgoochelingen. Ten eerste blijkt Kareltje niet in staat aan de verwachtingen te voldoen. Hij kan het niet bolwerken op het Gymnasium, blijft driemaal zitten in de eerste klas en zwerft daarna van het ene onooglijke baantje naar het andere om te eindigen als loopjongen bij een drukkerij. Daarnaast wordt De Keizer op slinkse wijze uit het voorzitterschap van de kaartclub gewerkt en moet hij toezien hoe alles wat hij in de loop der jaren bij de club heeft opgebouwd radicaal gewijzigd wordt. Dubbel ontgoocheld sterft De Keizer en krijgt een glorieuze begrafenis, geregeld door de nieuwe voorzitter van de kaartclub ter meerdere glorie van vooral zichzelf en de kaartclub (“…die een feestcommissie benoemde welke zorg moest dragen dat de overleden voorzitter met staatsie ter aarde werd besteld”).

Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog duurde het tot 1921 voor Een ontgoocheling uitgegeven kon worden. Het kreeg totaal geen aandacht. De verlossing (1916), werd verboden in Vlaanderen. Ook Lijmen (1924) werd nauwelijks opgemerkt. Pas in 1933 met de verschijning van Kaas begon de waardering voor Elsschots werk op gang te komen. Toch is de tragikomische toonzetting, die Elsschots werk doorgaans kenmerkt, in Een ontgoocheling al duidelijk aanwezig. Wel vertoont het nog de semi-naturalistische trekjes van Villa des Roses. 

“Een van zijn oudste werken heet Een ontgoocheling. Ontgoocheling, dat is het motto dat je boven zijn hele werk kunt plaatsen en dat er spankracht en ontroering aan geeft. Ontgoocheling omdat het leven en de wereld zijn wat ze zijn, en ontgoocheling omdat we niet in staat zijn aan die lamentabele situatie ook maar iets te veranderen. Ontgoocheling ook omdat we zelf, op de keper beschouwd, geen haar beter zijn dan die lamentabele wereld. Het leven wordt dus gekenmerkt door tragiek. De mens levert een wanhopig gevecht tegen een harde, onmenselijke wereld en tegen zijn eigen onmacht om ook maar de kleinste kleinigheid in die wereld en bij zichzelf te veranderen, laat staan te verbeteren. Vandaar Elsschots unieke stijl, die op het eerste gezicht cynisch en onverschillig aandoet, maar in werkelijkheid de noodkreet is van een gekwetste en radeloze ziel. (Tertio 257 - 12 januari 2005 - p. 10).“

De romans Villa des Roses, Een ontgoocheling en De verlossing kunnen als semi-naturalistische werken worden beschouwd (NEDWEB/Literatuur in context).” 

In Het dwaallicht ontmoet Laarmans drie matrozen (Afghanen) die op zoek zijn naar Maria van Dam en daarbij zijn hulp inroepen: net als hij besloten heeft niet eerst de kroeg te bezoeken na werktijd, maar een krant te kopen en direct naar huis te gaan. Niet omdat hij tot inkeer gekomen is (zoals het huisfront zal denken), maar omdat het weer te slecht is voor de tocht naar zijn stamkroeg. Hij herinnert zich de vergeefse zoektocht die hij zelf eens maakte in Bombay naar Fathma en besluit de Afghanen te helpen. De matrozen hebben Maria ontmoet aan boord en haar geschenken gegeven. Ze kregen van haar een kartonnetje met haar adres, maar ondanks alle moeite die Laarmans doet, vinden ze haar niet. Laarmans hulp is niet geheel onbaatzuchtig: hij is zelf ook wel geïnteresseerd in dit mysterieuze meisje. Hij gaat er zelfs voor bij het politiebureau langs. Daar krijgt hij twee mogelijke adressen. De eerste is een kroeg, waar Laarmans en Ali Khan (zoals hij hem in stilte noemt) discussiëren over cultuurverschillen en het Christendom en de Islam. Maar Maria van Dam vinden ze er niet. Hij zwijgt over het tweede adres en nadat hij afscheid heeft genomen van de matrozen, loopt hij langs het andere adres (Lange RIDDERstraat) waar Maria zou kunnen wonen. Hij weet bijna zeker, dat dat wel het goede huis is, maar hij komt tot inkeer en gaat aan haar huis voorbij.

Bij de bespreking van Elsschots werk wordt meestal verwezen naar het autobiografische karakter ervan. Elsschot benadrukte maar al te graag ook zelf de link met zijn eigen leven. Daardoor wordt soms de literaire beoordeling veronachtzaamd. Dat is jammer. Zeker bij Het dwaallicht. Of de zoektocht werkelijk heeft plaats gevonden, of het telefoonnummer van het politiebureau klopt (zoals beweerd wordt) is veel minder interessant, dan de literaire bedoelingen die Elsschot met deze novelle gehad heeft.

Het dwaallicht heeft een dubbele bodem: onder de laag van het verhaal over de fysieke zwerftocht ligt de laag van een geestelijke zwerftocht. De naam Maria, de geschenken die ze kreeg van de drie donkere mannen uit het Oosten, de verwijzing naar de sterrenhemel, de zogende jonge vrouw en tal van andere details spelen daarbij een rol. De gesprekken over Christendom en Islam, de innerlijke dialoog van Laarmans over wel of niet een bezoek brengen aan deze Maria raken ook aan deze laag. 

“De metafysische problematiek (en ten dele ook de problemen in de morele sfeer) die in Het dwaallicht aan de orde gesteld worden, maken dit relaas tot een menselijk document dat boven de andere verhalen van Elsschot uitstijgt en het een uitzonderlijke waarde geeft (DBNL)”. 

Misschien is dàt de reden dat deze novellen in één boekje uitgegeven zijn: zo wordt zichtbaar wat de tijd in 40 jaar met een schrijver (èn mens?) kan doen.

©Librije, augustus 2007.

Amsterdam, Querido, 1999. Geb., 142 p., Salamander Klassiek. (Oorspr. dr. 1921/1946).

ISBN: 9021497751

Zie ook: www.weg.be ( Willem Elsschot Genootschap)
N.B. DIT LEESVERSLAG KOMT VAN MIJN OUDE WEBLOG EN HEEFT DAAROM EEN ANDER FORMAT.

(Waardering: 6,5/7,5)

dinsdag 8 mei 2007

Willem Elsschot – Tsjip/De Leeuwentemmer



Mei 2007 - waardering: 9,0/7,5.



Aan mijn kleinzoon Jan Maniewski. Zo luidt de opdracht die Elsschot vooraf liet gaan aan Tsjip. En het verhaal dat volgt is dan ook grotendeels autobiografisch. Elsschot laat Laarmans, zijn alter-ego, vertellen over de periode waarin het eerste kind, zijn oudste dochter Adèle, het ouderlijk nest verlaat en hem zijn eerste kleinkind schenkt.

Het verhaal dateert uit 1933. Adèle raakt verslingerd aan een Poolse medestudent op de Antwerpse handelsschool. De jongeman komt vrijwel elke avond over de vloer, eet mee, debateert met Laarmans over allerlei politieke aangelegenheden, maar maakt geen aanstalten iets te zeggen over zijn bedoelingen t.a.v. Adèle. Op Pa wordt van alle kanten druk uitgeoefend om iets te ondernemen om duidelijkheid te krijgen voor de Pool huiswaarts keert. Vlak voor zijn vertrek vraagt de jongen tot grote opluchting toch om de hand van Adèle. Er worden afspraken gemaakt over de huwelijksvoltrekking, hoewel de Poolse vader (die de familie Laarmans is komen beoordelen) het er niet mee eens is. Er breekt een spannende tijd aan: komt de Pool nog terug? Familieleden verkneukelen zich al, in de verwachting dat het huwelijk toch niet door zal gaan.

Maar alles komt goed en ze trouwen midden in de winter in de vrieskou in een verlaten badplaatsje. Dan vertrekken ze richting Polen. De volgende dag staat Adèle echter al weer op de stoep: de Poolse familie eist ook een kerkelijke inzegening en dat wil ze toch liever nog in Vlaanderen, waar ze verstaan kan wat er gezegd wordt. Snel wordt er een pastoor gezocht die haar nog diezelfde dag wil dopen en daarna het huwelijk wil inzegenen. Dan vertrekken ze echt naar Polen. Na korte tijd volgt het bericht dat ze zwanger is en rond Pasen zal bevallen. In huize Laarmans wordt voor de nodige babykleding gezorgd en alles wordt naar Polen gestuurd. Als eindelijk de brief komt met het verslag van de bevalling betreurt de moeder het zeer, dat ze haar dochter niet bijgestaan heeft en ze vertrekt alsnog naar Polen. Het duurt lang voordat Oma weer naar huis komt, maar als ze komt heeft ze haar dochter bij zich en natuurlijk het kleinkind. Laarmans stort zich niet in het gedrang rondom het ventje. Hij wacht op hem in de tuin. Met het kind op de arm loopt hij de tuin rond, wijst hem alles aan. Het kind kijkt zijn ogen uit en als hij hem op de mussen wijst en Tsjip zegt, breekt er een lach door op het gezichtje: van dan af aan zijn ze gezworen kameraden.

Elsschot schrijft, recht uit zijn hart:

Tsjip en ik zijn gezworen kameraden. Samen zullen wij door dik en dun gaan, ik voorop. En ieder krijgt zijn werk. Terwijl ik de doornen kap kan hij de bloemen plukken. Langs de baan zal ik hem onderrichten: dat hij veel doen moet van wat ik heb nagelaten en veel nalaten van wat ik heb gedaan; dat hij de gevulde hand moet afstoten; dat hij niet bukken mag voor ’t geweld, juichen noch rouwen op bevel van de machthebbers. Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en groten tot brij te vertrappen. 

In De Leeuwentemmer (uit 1939) zijn we getuige van de huwelijksproblemen tussen Adèle en Bennik. Adèle is steeds vaker en voor een steeds langere periode met de kleine Jan bij haar ouders. De band tussen grootvader en de Leeuwentemmer (Tsjip) wordt steeds hechter. Als Bennik zijn zoon na een logeerpartij weigert mee te geven naar Vlaanderen, beraamt grootvader een ontvoering, die Adèle uitvoert. Volgens het nawoord van Vic van de Reijt is dit verhaal iets minder autobiografisch, al kloppen de grote lijnen wel.

Tussen de beide verhalen staat het intermezzo: Achter de schermen: ontleding van de inleiding tot Tsjip. Elsschot geeft ons daarin een kijkje in de keuken: hij laat ons meebeleven hoe hij tot de uiteindelijke woordkeus en stijl van de inleiding is gekomen. Met de nodige humor en zelfspot. Die vinden we ook volop in Tsjip, dat me meer aansprak dan De Leeuwentemmer. Het verhaal is zo puur menselijk en invoelbaar, de situaties zijn zo levensecht en met humor beschreven, de personages worden zo raak getekend en getypeerd: heerlijk om te lezen en nog vele malen te herlezen.

Amsterdam, Polak & Van Gennep, 2001. Geb., 178 p., Salamander Klassiek, met een naschrift van Vic van de Reijt (Uit het leven gegrepen: De man achter Tsjip en Waarheid en verdichting in De Leeuwentemmer). ISBN:9025311393 

© Librije, juli 2007.

N.B. DIT LEESVERSLAG IS OVERGEZET VANUIT MIJN OUDE WEBLOG EN HEEFT DUS EEN IETS ANDERE FORMAT.



dinsdag 1 mei 2007

Willem Elsschot – Villa des Roses


Mei 2007 – Waardering 7,0


“Naar eigen zeggen is Alfons De Ridder alias Willem Elsschot toevallig aan het schrijven gegaan door toedoen van 'een 45-jarige juffrouw Van der Tak', collega van De Ridder bij de Schiedamse Werf Gusto: 'Ze wilde altijd dat ik de verhalen die ik vertelde, onder andere over het familie-pension in Parijs waar ik gewoond had, opschreef. Ik sprak nog Vlaams, weet u; en dat vermaakte haar. Wel driehonderd keer heeft ze gezegd: "Fons, waarom schrijf je dat niet eens op." En ik schreef Villa des Roses in drie weken.'

In interviews vertelde Elsschot maar al te graag dat het verhaal autobiografisch was ('Die onsympathieke, jonge Duitser uit mijn eerste boek was ik zelf') en dat hij het 'spontaan' en 'zonder erbij na te denken noch iets te compliceren' had geschreven. Een bewering die overigens niet waar is: uit een brief van Elsschot aan Jan van Nijlen blijkt duidelijk dat de jonge schrijver stilistisch uiterst weloverwogen te werk is gegaan.

Ook in de vele recensies van de eerste druk van Villa des Roses (1913) is Elsschots verrassende stijl een terugkerend onderwerp van lof, al weet men het werk niet zo goed te plaatsen: men noemt het uiteenlopend 'frisch Hollandsch', 'zuiver Noord-Nederlandsch' en 'on-Hollandsch/Fransch', waarbij zelfs meermalen een vergelijking met Honoré de Balzac wordt getrokken.

J. Greshoff: 'Zelden trof een Nederlandsch boek mij zoo direct en zoo diep, omdat het anders was dan alle andere Nederlandsche boeken, welke ik gelezen had.'” (Citaat van de site van het Elsschot Genootschap).



Het is al lang gelden, dat ik van Elsschot Het Dwaallicht las. Ik herinner mij globaal de inhoud en dat ik het mooi vond.  Ook Lijmen /Het Been heb ik ooit gelezen, maar daar is minder van bijgebleven. Dit jaar is het 125 jaar geleden, dat Elsschot geboren werd en dat wordt in Antwerpen uitgebreid gevierd, met als stuwende kracht Het Elsschot Genootschap. De daarbij behorende activiteiten (van wandelingen, via lezingen tot heruitgaven) zijn te vinden op hun website. In dit kader is het wel toepasselijk, dat de Leestafel Villa des Roses, zijn eersteling, gekozen heeft tot samenleesboek van de maand juni.

De kennismaking met het eerste boek dat Elsschot schreef is niet tegengevallen. Na bijna 100 jaar doet de stijl niet echt ouderwets aan. En in het sporadische geval dat de woordkeuze wat vreemd overkomt, speelt doorgaans het Vlaamse taal- en woordgebruik een rol.

Het boek leest alsof het verhaal zich terwijl het geschreven werd ontwikkeld heeft. Wat begint als een luchtige, licht ironische beschrijving van een familiepension in Parijs, “waarin het echtpaar Brulot te eten gaf en kamers verhuurde” wordt gaande weg grimmiger: er wordt in de tuin een zelfmoord gepleegd, de oudste gast (die kleptomanie ontwikkeld heeft) wordt zo getergd dat ze een verschrikkelijke wraak verzint, er worden gasten op straat gezet en het eindigt ermee dat de huur van Villa des Roses wordt opgezegd: het huis staat op de nominatie gesloopt te worden. Ondertussen komt daar al snel het verhaal bij van Louise, het kamermeisje. Het verloop van haar affaire met een van de gasten en de afloop ervan plaatst het verhaal terug in de periode waarin het geschreven werd: het heeft beslist naturalistische trekjes. En zo eindigt een nog steeds niet echt gedateerd boek toch een beetje ouderwets.

Niet alle karakters zijn evenveel uitgediept. Bij sommigen wordt een bepaalde eigenschap er uitgelicht en uitvergroot. Wat er in hen omgaat, is dan niet altijd helemaal duidelijk. Slechts voor zover het van belang is voor de ontwikkeling van de gebeurtenissen lezen we hun gedachten. Alleen Louise en (in iets mindere mate) Grünewald leren we beter kennen. En juist daardoor komt de naturalistische inslag van het verhaal naar voren.

Toch wel aardig om te lezen. Ik heb het tweedehands aangeschaft (mooie gebonden uitgave), dus herlezen kan ook nog. Inmiddels ook aangeschaft: Tjip/De Leeuwentemmer (ook een mooie gebonden uitgave, met uitgebreide inleiding). Die zijn van veel later (1934 en 1940). Wel leuk om eens naast de Villa te leggen.



Amsterdam, Querido, 1969. Geb., met stofomsl., 127 p., 12de dr. (1e dr. 1913).

© Librije, mei 2007.

N.B. DIT BOEK WERD OVERGEZET VANUIT MIJN OUDE WEBLOG EN HEEFT DUS EEN IETS ANDERE FORMAT.