Augustus 2014 - waardering 6.
Inleiding
Adrianus Michiel
de Jong (1888–1943) publiceerde zijn meeste werk onder eigen naam (A.M. de
Jong) en enkele werken onder pseudoniem
(Frank van Waes, Herbert D. Ross). De
Jong werd geboren in Nieuw-Vossemeer in
het westelijk deel van Noord-Brabant. Het gezin had 13 kinderen. De Jongs vader
was landarbeider en ging op zoek naar meer welvaart als arbeider in Rotterdam.
Veel van De Jongs jeugdherinneringen zijn verwerkt in de romancyclus Merijntje
Gijzens jeugd en jonge jaren. De Jong is
onderwijzer geweest te Delft en journalist bij Het Volk. Wegens zijn
socialistische sympathieën is hij in de oorlog vermoord door de Duitsers. Voor
meer informatie: KLIK HIER
Als laatste boek voor de Augustus Klassieke Literatuur Maand en het door mij gekozen thema
"toekomstdromen/opgroeien"
koos ik voor één van de boeken uit de Merijntje
Gijzen cyclus. In mijn volgende blog zal ik een vergelijking maken tussen
de vier gelezen boeken.
Samenvatting
Merijntje Gijzen
is een vroom en nadenkend katholiek jongetje van ongeveer 8 à 9 jaar. Flierefluiter's oponthoud is het
tweede deel uit de serie: Merijntjes jeugd. Hij komt uit een
(land-)arbeidersgezin met een oudere broer en enkele jongere broertjes en
zusjes. Als de oude pastoor te oud en
ziek begint te worden en de koster een dief blijkt te zijn, vraagt hij aan zijn
goede vriend de landloper Flierefluiter
of hij tijdelijk koster wil zijn. Merijntje en Flierefluiter trekken veel op
samen en worden goede vrienden. Als meneer pastoor overlijdt, gaat Flierefluiter
weer op pad. Merijntje kan het verdriet over het verlies van zowel meneer
pastoor als zijn vriend Flierefluiter maar moeilijk verkroppen.
Leeservaring
Dat de ene
klassieker de andere niet is, bewees het boek over Merijntje Gijzen wel.
Ook dit boek is bekend van een TV-serie die van de Merijntje- cyclus gemaakt werd
(1973), bovendien werd het verfilmd
(1936). En ook Merijntje Gijzen heeft een eigen wiki-pagina: KLIK HIER
en in Nieuw-Vossemeer staat een
standbeeld van hem. Het boek kwam
ongeveer in dezelfde periode uit als de andere drie. Reden genoeg dus om het op
te nemen als nummer 4 van deze thema-reeks over opgroeien in begin 20ste eeuw.
Maar waar ik genoot van het (her)lezen van de andere drie
boeken bleek Flierefluiters oponthoud een ware worsteling. Daar zijn
verschillende redenen voor.
Ten eerste het
Brabantse dialect. Elke dialoog (en dat zijn er heel wat) is in dialect
geschreven: dat leest heel moeilijk. Je moet eigenlijk hardop de tekst proberen
uit te spreken om er iets van te begrijpen. Maar dan nog blijven er woorden
over die niet te begrijpen zijn (en enigszins uit de context geraden moeten
worden).
Ten tweede de
geforceerde literaire stijl, die in schril
contrast staat met het dialect. Het perspectief ligt namelijk niet bij
Merijntje, maar bij de alwetende en nogal autoritaire verteller die in overdreven
volzinnen zijn visie op de situatie geeft.
Lente: "Het wijde land lag onder de milde
lentezon opengespreid en op alle dijken in het wijkende verschiet groenden
zacht de bomen". Als Merijntje zegt dat zijn vriendinnetje een stuiter
mag houden: "Ouwe? Wezelik? vroeg
Nelleke ademloos, ongelovig tegenover het overstelpend geluk van zo vorstelik
geschenk". Een man en vrouw hebben ruzie: "Deur jouw schuld, smerlap! smerlap! smerlap! krijste de vrouw in een
paroxisme van hysteries geworden opwinding." Als Merijntje en
Flierefluiter in een theologische discussie verzeild zijn geraakt, leidt F. hem
af: "omdat Flierefluiter al
disputerend in een heg het nest van een sijsje vond met vier half vlugge jongen,
wat Merijntjes fanatieke inquisitoriese aandriften afleidde en hem in een
vertedering stortte, waarbij geen plaats meer was voor hatelike berisping."(Spelling
overgenomen uit de tweede druk uit 1926).
Een zeer oubollige en gedateerde stijl dus.
Ten derde het
genre. Hier kunnen we met recht spreken van een streekroman en absoluut niet van een ontwikkelingsroman. Het landschap, de gewoontes uit de streek,
het dialect en zelfs de aard van het verhaal wijzen in die richting. Het einde
van dit deel is extreem melodramatisch. En
wie een sociale roman verwachtte, komt ook bedrogen uit: de werkelijke armoedige
en moeilijke omstandigheden van de Brabantse landarbeiders rond deze tijd komen
nauwelijks ter sprake ( school, woning, werk, kleding, voedsel? ).
De
karaktertekening laat veel te wensen over. Merijntje, zijn vriendinnetje
Nelleke, Flierefluiter en meneer Pastoor komen enigszins uit de verf, alle
anderen blijven vaag, ook de leden van het gezin waarin Merijntje leeft. Maar zelfs
Merijntje wordt niet een levensecht jongetje. Hij is te braaf, te vroom, te naïef,
te kinderachtig, vooral met geloofszaken bezig. Het boek lijkt vooral geschreven te zijn om
volwassenen te amuseren, met de kinderlijke gedachtespinsels over geloofszaken
bij Merijntje en met de streken die Flierefluiter uithaalt en met karakteristieke
dorpstaferelen: roddel, ruzie, feesten, dronkenschap, begrafenissen, etc.
Misschien ligt het aan mij, ben ik met de verkeerde
verwachtingen aan dit boek begonnen. Was ik teveel gefocust op Merijntje.
Misschien is Flierenfluiter wel de hoofdpersoon, want al heeft die af en toe
karikaturale trekjes, de levensvisie die hij Merijntje tussen de regels door
tracht bij te brengen getuigt van meer diepgang dan zijn naam doet vermoeden. Hij
bleek in elk geval het meest intrigerende personage uit het boek. Helaas staat
de stijl en de taal van het boek me inmiddels zo tegen, dat ik het niet nog een
keer ga lezen om dat te ontdekken.
Lest best ging in
dit geval dus voor mij niet op. Augustus is inmiddels bijna voorbij. Het was
een leuk experiment, misschien volgend jaar weer? Ter afsluiting zal ik in mijn volgend blog de
vier Augustus Klassiekers nog eens naast elkaar zetten.
A.M. de Jong - Merijntje Gijzen's jeugd: II
Flierefluiters oponthoud. Amsterdam, Querido, 1926. Geb. 2e dr., 226 pg.
©JannieTr, 26 augustus 2014.
Ik las dit boek als 14/20 voor de Ik lees
Nederlands uitdaging 2014 . En als het vierde boek voor: Augustus is klassieke literatuurmaand bij Sandra
Geen opmerkingen:
Een reactie posten