Februari
2007 / Waardering 8,5.
Bestsellers roepen bij mij meestal argwaan
op en dit boek is er beslist één: sinds het verschijnen in januari 2005 zijn er inmiddels al bijna een
half miljoen exemplaren van verkocht. Het ontving de AKO-literatuurprijs en het
bleek vrijwel onmogelijk een negatieve recensie te vinden. De meningen van
lezers stonden echter lijnrecht tegenover elkaar: of men was diep geroerd en enthousiast
of men vond het helemaal niks of veroordeelde het. Een middenweg leek niet
mogelijk. Dat alles intrigeerde me genoeg om het zelf te willen lezen. En daar
heb ik geen spijt van.
Slechts
in één (verder lovende) recensie vond ik een brokje kritiek: de stof in dit
boek is al meerdere malen aan de orde geweest in de andere boeken van
Siebelink, de setting en de anekdotes ook. Maar zelfs daar werd gesteld, dat
het dit keer in een volmaakt verhaal gegoten was. Dat kan ook haast niet
anders, want de roman is vrijwel geheel autobiografisch (zoals hij in interviews
vertelde): een monument voor zijn vader (en moeder). Zelf schrijft hij
daarover: “Ik ben altijd bang geweest het complete verhaal te vertellen: het
geleidelijke, maar onstuitbare afglijden van een zachtaardige, maar in zijn
jeugd verwonde man – vluchtend in het zwartste calvinisme – en het verdriet dat
hij in zijn naaste omgeving veroorzaakt. Het is ook het verhaal van een grote
liefde. Een man en een vrouw: de een wil overleven in het hiernamaals, de ander
in het nu.”
Hans
Sievez noemt Siebelink zijn vader in dit boek. Hij groeit op in Lathum als enig
kind van een hardvochtige, gefrustreerde vader en een lieve, jong gestorven
moeder. Het dromerige jongetje houdt van de natuur en zwerft graag, samen met
zijn konijn, door het veengebied. Hans’ vader hangt een zwaar geloof aan. Na de
dood van zijn moeder wordt de toestand thuis steeds uitzichtlozer en nadat zijn
vader zijn konijn heeft gedood en verkocht, besluit hij weg te lopen. Hij is
dan 17 jaar. Hij vindt een werkplek op een kwekerij in de buurt van Den Haag en
krijgt er een opleiding. Ondertussen woont hij bij een hospita. Hier maakt hij
opnieuw kennis met het zware geloof via een collega: Jozef Mieras. Jozef dringt
zich op. Niemand van de collega’s ziet deze zalvende broeder zitten en ook Hans
krijgt het zo benauwd van hem, dat hij hem uiteindelijk in elkaar slaat. Maar
zelfs dat doet Jozef niet afdruipen. Als Hans (ondanks de nodige tegenwerking
van zijn hospita, die hem niet kwijt wil) genoeg gespaard heeft en zijn vader
is overleden, keert hij terug en trouwt met Margje (Siebelinks moeder), zijn
vroegere schoolvriendinnetje. Ook zij heeft gespaard, als dienstbode, en samen
kopen ze een vervallen kwekerij (met een hoge hypotheek). Vol van liefde voor
elkaar en vol goede moed beginnen ze aan hun leven samen en al snel krijgen ze
een zoon: Ruben (Jan Siebelink). Alles lijkt op een zonnige toekomst te wijzen,
totdat op een dag Jozef Mieras op de kwekerij verschijnt…….
Geen
enkele samenvatting kan recht doen aan de zich daarna langzaam opbouwende
spanning, aan het wurgende verloop van de gebeurtenissen, aan de steeds meer
benauwende sfeer van het verhaal. Siebelink bereikt dat door het perspectief
steeds bij de vader te laten liggen: zo wil hij proberen zich in deze man te
verplaatsen en hem te begrijpen. Af en toe wordt het hem teveel en wisselt hij
van perspectief en stelt hem dan regelrecht zijn vragen: Had je toen niet…..,
waarom ging je niet…., voelde je niet dat….. Het relaas wordt er alleen maar
aangrijpender door. De liefde en trouw van de moeder, de steun van Ruben, de
wanhoop en het zich afzetten van de tweede zoon (Tom) en de steeds verder
groeiende waan van de vader onder invloed van deze zwarte orthodoxe broeders:
als lezer word je heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Maar zelfs op
het sterfbed heerst het onmenselijke geloof. Nergens schopt Siebelink aan tegen
dit geloof: hij registreert slechts wat er plaats vond, hoe zijn vader langzaam
door deze waanwereld werd verteerd. Maar deze registratie geeft ons een heel
duidelijk beeld van het leed dat dit extreme geloof teweeg kan brengen.
Helemaal
voor in het boek staat een motto: … en had de liefde niet…. 1 Cor. 13. Zelf
zegt hij daarover:
“Het
is een duistere liefdesroman. Als je het boek goed leest, begrijp je dat zijn
vrouw zich volledig voor hem opoffert en hem als een soort heilige altijd trouw
blijft. Ook hij heeft, zo vlak voor het einde van het boek, als hij op zijn
sterfbed ligt en haar voelt naderen en zijn gezicht afwendt, herinneringen. Dat
is de herinnering aan hun eerste tijd, die zo mooi en puur en authentiek was.
Maar ja, Hans is op weg naar die andere liefde, naar de goddelijke liefde. Toch
houdt hij nog van haar. Zij worden uit elkaar gedreven. Ze waren de volstrekte
radeloze eenzaamheid nabij. Daar ging het mij om. Die man ondervond in zijn
geloof weinig liefde en genegenheid van zijn broeders en ook niet van God of
van boven. Beiden zijn totaal eenzaam. Zie hier de essentie van mijn boek.”
Willem Vogel schreef in het Haarlems Dagblad: “Een monument voor zijn vader wilde hij neerzetten. Nadat het is onthuld, blijkt het een ontroerend en hartverscheurend monument voor zijn moeder te zijn. Het verdient veel bloemen.” Thomas van den Bergh schreef in Elsevier: “Wie bij het lezen van dit boek geen brok in zijn keel krijgt, is geen mens.” Daar heb ik eigenlijk niets meer aan toe te voegen.
©
JannieTr – februari 2007.
Paperback
| 445 Pagina's | De Bezige Bij | 2005
ISBN10: 9023416651 | ISBN13: 9789023416654
ISBN10: 9023416651 | ISBN13: 9789023416654
Geen opmerkingen:
Een reactie posten