Tweehonderd jaar geleden, in maart 1818, richt de sociaal bewogen generaal Johannes van den Bosch de Maatschappij van Weldadigheid op. De Nederlanden zijn berooid achtergebleven na het vertrek van Napoleon. Het grootste deel van met name de stedelijke bevolking leeft in uitzichtloze armoede. Van den Bosch heeft een even ambitieus als ongewoon plan om deze ellende te bestrijden. Als hij dat voorlegt aan Koning Willem I krijgt hij carte blanche om middels het aanbieden van werk, onderdak, scholing en zorg in nieuw op te richten landbouwkoloniën de stedelijke paupers perspectief op een beter bestaan te bieden. Er wordt gestart met een proefkolonie in Zuidwest-Drenthe, uitbreiding volgt al snel.
De nieuw opgerichte leefgemeenschap kent haar eigen voorzieningen, zoals leerplicht vanaf 6 jaar (1819) en een verplicht ziekenfonds (1827), voor die tijd heel bijzonder. En al verloopt aanvankelijk niet alles zo als gehoopt, toch wordt Van den Bosch inmiddels beschouwd als een visionair. In Nederland vormen zijn ideeën de basis voor onze huidige verzorgingsstaat. Zijn concept vond internationale navolging.
De Strafkolonie
De Strafkolonie vormt het sluitstuk van een 4-delige serie over de instellingen van de Maatschappij. Eerder verschenen van de hand van Wil Schackmann De Proefkolonie (2006), de Bedelaarskolonie (2013) en de Kinderkolonie (2016). Voor een eerder artikel over deze drie boeken KLIK HIER.
Bij het beschrijven van de instellingen van de Maatschappij moet onderscheid gemaakt worden tussen de zgn. Vrije koloniën (Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord) en de Gestichten (Ommerschans en Veenhuizen). In principe waren de kolonisten (anders dan de bedelaars en de wezen) vrije mensen. Ze kwamen vrijwillig na uitgekozen te zijn door instellingen in hun gemeente. Maar bij de aanvaarding van hun volledig ingerichte koloniehuisje met een stukje land en de verplicht te dragen kleding, tekenden ze een contract waarin stond dat alles terugbetaald moest worden via de verdiensten op het land of in bijvoorbeeld de weverij.
Hoewel het de bedoeling was dat de Vrije koloniën zichzelf konden bedruipen, werd al snel duidelijk dat dat niet ging lukken. Om aan voldoende inkomsten te komen sloot de Maatschappij contracten af met gemeenten om tegen betaling bedelaars en landlopers en later ook wezen op te vangen in de Gestichten Ommerschans en Veenhuizen. De bedelaars en de wezen zaten opgesloten en konden niet zelf bepalen wanneer ze weer vertrokken. Voor hen gold een gevangenisregiem.
Verzedelijking en beschaven
De ondertitel van het boek luidt: Verzedelijken en beschaven in de Koloniën van Weldadigheid, 1818-1859. Dat wezen opgevoed moesten worden en dat van bedelaars en dronkaards niet zonder straf en begeleiding betere mensen gemaakt konden worden, lag voor de hand. Dat echter niet alle "vrije kolonisten" zich dankbaar, gehoorzaam en welwillend op wilden stellen, was een verrassing en een tegenvaller voor Van den Bosch. Bovendien viel ook het drankmisbruik, de onzedelijkheid en criminaliteit hem tegen. Hij ziet zich genoodzaakt tot controle en het opstellen van reglementen (die soms wel heel ver gaan en ingrijpen op elke vorm van privacy) en het instellen van instituten die bij overtreding van de regelmenten straf op kunnen leggen.
Maar ook voor belonen is plaats: wie zich als een voorbeeldige kolonist gedraagt kan opklimmen tot hoevenaar: een vrije boer op een grotere hoeve of toetreden tot het personeel van de Maatschappij, in de bewaking of als boekhouder of onderwijzer bijvoorbeeld.
Verbanning naar de Strafkolonie
De kolonisten konden veroordeeld worden tot een paar dagen opsluiting, inhouding van voedsel of betalen van een boete. Maar voor ernstiger vergrijpen zijn andere maatregelen nodig. Dat wordt verbanning uit de kolonie en plaatsing in de Strafkolonie, eerst in Ommerschans, later ook in Veenhuizen. Hoewel ze in dezelfde gebouwen verblijven, waakt men er wel voor dat de kolonisten niet in aanraking komen met de bedelaars en landlopers. Eenmaal per jaar wordt gekeken hoe de veroordeelden zich gedragen hebben en of terugkeer naar de kolonie mogelijk is. Voor sommigen is dat na een jaar, voor anderen pas na 14 jaar. En er moet daar net zo hard gewerkt worden als in de koloniedorpen, zo niet harder.
Het valt op dat het regiem in de Vrije Koloniën steeds strenger wordt en dat het tuchtrecht op een onrechtvaardige manier wordt toegepast: verzachtende omstandigheden worden niet meegewogen en er is duidelijk sprake van "klassenjustitie". Bovendien onttrekt de koloniale rechtspraak zich aan de van overheidswege geldende wetten en regels. Schackmann geeft tal van schrijnende voorbeelden van onrechtvaardige en kille veroordelingen die niet voldoen aan de basis van de rechtspraak: bewijs van schuld.
Wat iedereen allang zag aankomen, gebeurt: in 1859 gaat de Maatschappij failliet. De overheid grijpt in omdat ze geregeld veel moet bijpassen. Het Rijk neemt de Gestichten Ommerschans en Veenhuizen over. Ommerschans wordt in 1890 gesloten en Veenhuizen wordt omgevormd tot gevangenis.
De Maatschappij houdt haar Vrije Koloniën over. Maar zit nu wel met een probleem: onwillige kolonisten naar de Strafkolonie sturen is niet langer mogelijk. Aanvankelijk gaat men nog wel achter weglopers aan, maar geeft het uiteindelijk op. Zodat er tenslotte in de Vrije koloniën vooral mensen wonen die daar willen blijven en hun inkomen er kunnen verdienen.
Het resultaat
Is het beschavingsoffensief uiteindelijk geslaagd? Gezegd moet worden dat de meeste kolonisten zich redelijk goed gedroegen, dat velen eieren voor hun geld kozen, maar dat er toch ook een deel overbleef dat onverbeterlijk was. Leven in een kolonie was ook niet gemakkelijk, maar wie uiteindelijk zijn schuld afbetaalde en echt vrij was om te boeren in zijn koloniewoning of hoeve of een baantje bij de Maatschappij te vinden kon tevreden zijn met de gekregen kans. Nazaten daarvan wonen en werken vaak nog steeds in deze omgeving.
Een levendig beeld
Net als in zijn andere boeken, beschrijft Schackmann uitgebreid de lotgevallen van specifieke koloniebewoners. Waartoe werden ze veroordeeld? Wat deden ze fout? Konden ze zich wel verweren? In hoeverre was er sprake van een rechtvaardige rechtspraak? Verzachtende omstandigheden, waarom telden die zelden mee? Hoe schrijnend zijn de verhalen van hele gezinnen die voor onbepaalde tijd naar de strafkolonie worden gestuurd, omdat vader iets fout heeft gedaan. En al komt de hele formele geschiedenis van de strafkolonie nauwkeurig aan bod, wat zich daar heeft afgespeeld op individueel niveau begrijp je pas echt via de levensverhalen van de bewoners. Je zou zeggen dat er in het uitgebreide archief van de Maatschappij voldoende voorhanden is om over enkele van hen een boeiende historische roman te schrijven. De meeste romans die tot nog toe over de bewoners van de instellingen van de Maatschappij geschreven zijn, gaan alleen over de periode na 1859 en over Veenhuizen.
Hiermee sluit Wil Schackmann zijn non-fictie serie over de koloniën en instellingen van de Maatschappij af. Wie geïnteresseerd is in de geschiedenis van Veenhuizen (dat nog altijd als gevangenis bestaat), vooral na de overname van de Gestichten door het Rijk, kan terecht bij Jan Libbenga. Hij schreef er een apart boek over: Paupers en boeven (KLIK HIER) 200 jaar Veenhuizen. Met veel aandacht voor de ontwikkeling van het Gevangeniswezen tot aan de dag van vandaag.
De vier boeken van Wil Schackman beschrijven op fascinerende wijze een belangrijke periode van onze geschiedenis. Waarvan nog voldoende over is om er een aanvraag voor in te dienen bij de Unesco om erkend te worden als Werelderfgoed. Dit jaar lukte dat net niet, maar met wat aanwijzingen van de jury moet het volgend jaar lukken! Alle tijd om je vast in te lezen.
Wil Schackmann - De Strafkolonie. Amsterdam, Atlas contact, 2018. Pb., ills., 342 pg., bijl., kaarten, naamregisters. ISBN:978-90-450-3611-3.
© Jannie Trouwborst, juli 2018.
maandag 30 juli 2018
woensdag 18 juli 2018
Geert van der Kolk - De witte reiger
In het najaar van 1907 vaart de jonge luitenant Antonie de Lussanet naar de zuidkust van Nieuw-Guinea. Hij heeft de opdracht het gebied in kaart te brengen en contact te leggen met de bewoners. Maar dat blijkt allemaal veel ingewikkelder dan verwacht.
De ontdekking van Nieuw-Guinea
Geert van der Kolk heeft deze avonturenroman rond gefingeerde manschappen van De Zwaluw (een oud militair stoomschip) gebaseerd op de verhalen en militaire verslagen uit de periode 1907-1915. De militaire exploratie van Nieuw-Guinea was een Nederlands-Indisch overheidsproject dat in gang werd gezet na een advies in 1906 van militair inspecteur Hendrik Colijn aan J.B. van Heutsz, gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, om grote delen van het dan nog vrijwel onbekende binnenland van Nederlands-Nieuw-Guinea te doorkruisen en in kaart te brengen met behulp van militaire detachementen. De eerste tocht werd ondernomen in 1907 door het zuidelijke detachement, bestaande uit tachtig militairen en een gelijk aantal veroordeelde dwangarbeiders, die het zware werk moesten verrichten.
Uiteindelijk bleken de exploraties een succes: er kwamen gedetailleerde landkaarten, onbekende Papoeastammen werden ontdekt en er zijn duizenden etnografische voorwerpen verzameld. Maar niet zonder slachtoffers: Er vielen 140 doden onder de verkenners en eveneens vonden vele honderden Papoea's de dood tijdens de exploratietochten. Bij het grote publiek zijn de tochten die in het kader van de militaire exploratie zijn afgelegd weinig bekend geworden. Dit is het gevolg van de zakelijke verslaggeving in specialistische, veelal militaire tijdschriften maar vooral ook omdat achteraf geen vlotte, anekdotische reisverhalen zijn geschreven door een of meer van de deelnemers.
De witte reiger
En daar heeft Geert van der Kolk met deze roman op een intrigerende manier verandering in gebracht. De roman begint met het klaar maken van de boot en het vertrek uit Ternate in Indië. De eerste hoofdstukken zijn brieven die luitenant de Lussanet schrijft aan zijn verloofde in Nederland. We leren daarin meteen de hoofdpersonen en de overige manschappen kennen die deel nemen aan de tocht. De exploratie begint aan de moerassige zuidkust met het binnenvaren van een riviermond, tot men niet verder kan. Dan is het zaak met kano's en te voet verder te gaan en basiskampen in te richten.
Niet elke Papoeastam ontvangt de witte Hollanders op een vredelievende wijze, ondanks de halfbloed tolk Rufus (met een moeder van de Asmatstam) die met De Lussanet mee reist.
Er sneuvelen zowel manschappen als Papoea's, de bemanning raakt elkaar kwijt en uiteindelijk keert De Zwaluw terug in de veronderstelling dat De Lussanet en Rufus zijn omgekomen.
Ze zijn echter gastvrij opgevangen door een onbekende stam, waarvan ze nauwelijks de taal verstaan. Ze ondernemen verschillende pogingen om terug te keren naar de kust, maar als dat een aantal maal mislukt besluiten ze voorlopig bij de stam te blijven wonen. Ze leren de taal, maken kennis met allerlei (soms wrede) gebruiken, verhalen en etnografische voorwerpen. Een ideale manier om lezers iets bij te brengen over hoe deze mensen destijds nog leefden, vergelijkbaar met de steentijd bij ons. Het is daardoor zowel een spannend als een informatief boek.
Rufus en De Lussanet zijn totaal verschillende karakters die door hun verhouding een humoristisch tintje geven aan het verhaal. Ze zijn op elkaar aangewezen, zeker bij hun pogingen om een uitweg te vinden naar de geciviliseerde wereld. Rufus lijkt zich er eerder bij neer te leggen dat dat niet gaat lukken en past zich aan aan de gebruiken van de stam. De Lussanet tracht de bevolking juist wat beschaving bij te brengen, doet zelfs een poging ze te leren lezen, maar wordt daar doorgaans om uitgelachen. Als Rufus hem ontvalt, slaat de eenzaamheid pas echt toe. Hij begint gesprekken met zichzelf te voeren, voelt zich buitengesloten en eenzaam. Maar dan ziet hij een grote witte zilveren vogel brommend over het huttendorp scheren. "Zie je wel dat ik gelijk had", roept hij zijn tijdelijke stamgenoten toe, "dat is het vliegtuig waar ik jullie over vertelde!"
Hij pak snel zijn spullen bij elkaar en haast zich naar het meer waarvan hij verwacht dat het reddende watervliegtuig daarop zal landen.....
Van de Noordpool naar Zuidelijk Nieuw-Guinea
Het eerste boek van Geert van der Kolk dat ik las, was Noordtij (KLIK HIER). Ook een gefingeerd verhaal rond een echte wetenschappelijke expeditie: naar de Noordpool in het Internationale Pooljaar 1882. En net als in deze roman zijn het vooral de eigenschappen van de hoofdpersonen en de onderlinge verhoudingen die een belangrijke rol spelen in het verhaal. In Noordtij gaat het om de gevarieerde bemanning van het schip, in De witte reiger om de beide mannen onderling en om de verhouding met specifieke leden van de Papoeastam. Noordtij sprak mij meer aan, maar dit boek mag er ook zijn, vooral vanwege de extra etnografische informatie.
Geert van der Kolk - De witte reiger. Amsterdam, De Kring, 2017. Geb., 319 pg. ISBN:978-94-6297-078-6.
Meer informatie over de auteur en zijn overige boeken is te vinden bij zijn huidige uitgever: Uitgeverij De Kring.
© Jannie Trouwborst, juli 2018.
Naschrift:
- De roman Pioniers in de rimboe van W.K.H. Feuilletau de Bruyn, een van de deelnemers aan de serie exploratietochten, verscheen meer dan dertig jaar na dato (Haarlem: Spaarnestad, (1947)). Het beschrijft natuurgetrouw de wederwaardigheden van het zuidelijke detachement van 1909 tot 1911, maar luitenant Visser, de hoofdfiguur, is evenals de overige in dit boek genoemde officieren gefingeerd. Volgens de auteur combineren de door hem opgevoerde deelnemers de karaktertrekken van een aantal officieren dat destijds werkelijk aan de tocht deelnam.
- Daarnaast bestaat nog: Verslag van de militaire exploratie van Nederlandsch-Nieuw-Guinee 1907-1915. Weltevreden: Landsdrukkerij, 1920. (Bron: Wikipedia).
De ontdekking van Nieuw-Guinea
Geert van der Kolk heeft deze avonturenroman rond gefingeerde manschappen van De Zwaluw (een oud militair stoomschip) gebaseerd op de verhalen en militaire verslagen uit de periode 1907-1915. De militaire exploratie van Nieuw-Guinea was een Nederlands-Indisch overheidsproject dat in gang werd gezet na een advies in 1906 van militair inspecteur Hendrik Colijn aan J.B. van Heutsz, gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, om grote delen van het dan nog vrijwel onbekende binnenland van Nederlands-Nieuw-Guinea te doorkruisen en in kaart te brengen met behulp van militaire detachementen. De eerste tocht werd ondernomen in 1907 door het zuidelijke detachement, bestaande uit tachtig militairen en een gelijk aantal veroordeelde dwangarbeiders, die het zware werk moesten verrichten.
Uiteindelijk bleken de exploraties een succes: er kwamen gedetailleerde landkaarten, onbekende Papoeastammen werden ontdekt en er zijn duizenden etnografische voorwerpen verzameld. Maar niet zonder slachtoffers: Er vielen 140 doden onder de verkenners en eveneens vonden vele honderden Papoea's de dood tijdens de exploratietochten. Bij het grote publiek zijn de tochten die in het kader van de militaire exploratie zijn afgelegd weinig bekend geworden. Dit is het gevolg van de zakelijke verslaggeving in specialistische, veelal militaire tijdschriften maar vooral ook omdat achteraf geen vlotte, anekdotische reisverhalen zijn geschreven door een of meer van de deelnemers.
De witte reiger
En daar heeft Geert van der Kolk met deze roman op een intrigerende manier verandering in gebracht. De roman begint met het klaar maken van de boot en het vertrek uit Ternate in Indië. De eerste hoofdstukken zijn brieven die luitenant de Lussanet schrijft aan zijn verloofde in Nederland. We leren daarin meteen de hoofdpersonen en de overige manschappen kennen die deel nemen aan de tocht. De exploratie begint aan de moerassige zuidkust met het binnenvaren van een riviermond, tot men niet verder kan. Dan is het zaak met kano's en te voet verder te gaan en basiskampen in te richten.
Niet elke Papoeastam ontvangt de witte Hollanders op een vredelievende wijze, ondanks de halfbloed tolk Rufus (met een moeder van de Asmatstam) die met De Lussanet mee reist.
Er sneuvelen zowel manschappen als Papoea's, de bemanning raakt elkaar kwijt en uiteindelijk keert De Zwaluw terug in de veronderstelling dat De Lussanet en Rufus zijn omgekomen.
Ze zijn echter gastvrij opgevangen door een onbekende stam, waarvan ze nauwelijks de taal verstaan. Ze ondernemen verschillende pogingen om terug te keren naar de kust, maar als dat een aantal maal mislukt besluiten ze voorlopig bij de stam te blijven wonen. Ze leren de taal, maken kennis met allerlei (soms wrede) gebruiken, verhalen en etnografische voorwerpen. Een ideale manier om lezers iets bij te brengen over hoe deze mensen destijds nog leefden, vergelijkbaar met de steentijd bij ons. Het is daardoor zowel een spannend als een informatief boek.
Rufus en De Lussanet zijn totaal verschillende karakters die door hun verhouding een humoristisch tintje geven aan het verhaal. Ze zijn op elkaar aangewezen, zeker bij hun pogingen om een uitweg te vinden naar de geciviliseerde wereld. Rufus lijkt zich er eerder bij neer te leggen dat dat niet gaat lukken en past zich aan aan de gebruiken van de stam. De Lussanet tracht de bevolking juist wat beschaving bij te brengen, doet zelfs een poging ze te leren lezen, maar wordt daar doorgaans om uitgelachen. Als Rufus hem ontvalt, slaat de eenzaamheid pas echt toe. Hij begint gesprekken met zichzelf te voeren, voelt zich buitengesloten en eenzaam. Maar dan ziet hij een grote witte zilveren vogel brommend over het huttendorp scheren. "Zie je wel dat ik gelijk had", roept hij zijn tijdelijke stamgenoten toe, "dat is het vliegtuig waar ik jullie over vertelde!"
Hij pak snel zijn spullen bij elkaar en haast zich naar het meer waarvan hij verwacht dat het reddende watervliegtuig daarop zal landen.....
Van de Noordpool naar Zuidelijk Nieuw-Guinea
Het eerste boek van Geert van der Kolk dat ik las, was Noordtij (KLIK HIER). Ook een gefingeerd verhaal rond een echte wetenschappelijke expeditie: naar de Noordpool in het Internationale Pooljaar 1882. En net als in deze roman zijn het vooral de eigenschappen van de hoofdpersonen en de onderlinge verhoudingen die een belangrijke rol spelen in het verhaal. In Noordtij gaat het om de gevarieerde bemanning van het schip, in De witte reiger om de beide mannen onderling en om de verhouding met specifieke leden van de Papoeastam. Noordtij sprak mij meer aan, maar dit boek mag er ook zijn, vooral vanwege de extra etnografische informatie.
Geert van der Kolk - De witte reiger. Amsterdam, De Kring, 2017. Geb., 319 pg. ISBN:978-94-6297-078-6.
Meer informatie over de auteur en zijn overige boeken is te vinden bij zijn huidige uitgever: Uitgeverij De Kring.
© Jannie Trouwborst, juli 2018.
Naschrift:
- De roman Pioniers in de rimboe van W.K.H. Feuilletau de Bruyn, een van de deelnemers aan de serie exploratietochten, verscheen meer dan dertig jaar na dato (Haarlem: Spaarnestad, (1947)). Het beschrijft natuurgetrouw de wederwaardigheden van het zuidelijke detachement van 1909 tot 1911, maar luitenant Visser, de hoofdfiguur, is evenals de overige in dit boek genoemde officieren gefingeerd. Volgens de auteur combineren de door hem opgevoerde deelnemers de karaktertrekken van een aantal officieren dat destijds werkelijk aan de tocht deelnam.
- Daarnaast bestaat nog: Verslag van de militaire exploratie van Nederlandsch-Nieuw-Guinee 1907-1915. Weltevreden: Landsdrukkerij, 1920. (Bron: Wikipedia).
zondag 15 juli 2018
Zoeklicht op Suriname
In Suriname, het verre overzeese land, dat ooit tot het Koninkrijk der Nederlanden behoorde, is Nederlands een bekende en nog veel gebruikte taal. Ook na de onafhankelijkheid (in 1975) is daar weinig verandering in gekomen. Bovendien wonen er in Nederland veel mensen met een Surinaamse achtergrond. Dat betekent ook dat er Surinaamse literatuur bestaat in het Nederlands, zodat iedereen uit hetzelfde taalgebied er kennis van kan nemen. Maar gebeurt dat ook? Te weinig naar mijn idee.
Een paar jaar geleden koos ik het thema Suriname uit voor de leesclub die ik begeleidde. Het is één van de meest inspirerende jaren van de club geweest. Begrip voor mensen uit een andere cultuur kun je opdoen via boeken. Non-fictie uiteraard, maar via fictie lukt dat misschien nog wel gemakkelijker. De boeken die ik destijds koos, hadden allemaal een link met Suriname. Maar wel zo, dat er iets te leren viel over het land zelf, haar geschiedenis en haar bewoners: die van vroeger, die van nu en van hen die nu in Nederland wonen.
Maand van de Surinaamse literatuur : september
Maar behalve dat je er iets uit op kunt steken, zul je ook ontdekken dat er prachtige Surinaamse romans geschreven worden. Historische en hedendaagse, waarbij je je al lezend bewust wordt van hoe de pijnlijke geschiedenis van voorouders nog na dreunt bij hedendaagse generaties, daar en hier. Iets wat op zich universeel is.
Laat je verrassen, sta open voor nieuwe inzichten. Dat is wat ik graag zou willen in de maand september, die ik uit zal roepen tot de Maand van de Surinaamse literatuur (#MSL2018). Meer over de manier waarop we die gaan invullen hoor je eind augustus in een apart blog. In oktober zal ik alle door jullie gelezen titels verzamelen in een extra blog en zo hopelijk voor nog meer inspiratie zorgen met betrekking tot Surinaamse literatuur. Voor volgend jaar alvast?
Inspiratie opdoen?
Ik heb een aantal leestips voor je op een rijtje gezet: KLIK HIER
Wil je weten welke boeken we met de leesclub lazen en hoe de bijeenkomsten verliepen, dan kun je dat vinden via het label SURINAME (KLIK HIER).
Winactie
Van drie uitgevers heb ik vier boeken toegezegd gekregen voor een winactie. Daarover later meer.
© Jannie Trouwborst, juli 2018.
Een paar jaar geleden koos ik het thema Suriname uit voor de leesclub die ik begeleidde. Het is één van de meest inspirerende jaren van de club geweest. Begrip voor mensen uit een andere cultuur kun je opdoen via boeken. Non-fictie uiteraard, maar via fictie lukt dat misschien nog wel gemakkelijker. De boeken die ik destijds koos, hadden allemaal een link met Suriname. Maar wel zo, dat er iets te leren viel over het land zelf, haar geschiedenis en haar bewoners: die van vroeger, die van nu en van hen die nu in Nederland wonen.
Maand van de Surinaamse literatuur : september
Maar behalve dat je er iets uit op kunt steken, zul je ook ontdekken dat er prachtige Surinaamse romans geschreven worden. Historische en hedendaagse, waarbij je je al lezend bewust wordt van hoe de pijnlijke geschiedenis van voorouders nog na dreunt bij hedendaagse generaties, daar en hier. Iets wat op zich universeel is.
Laat je verrassen, sta open voor nieuwe inzichten. Dat is wat ik graag zou willen in de maand september, die ik uit zal roepen tot de Maand van de Surinaamse literatuur (#MSL2018). Meer over de manier waarop we die gaan invullen hoor je eind augustus in een apart blog. In oktober zal ik alle door jullie gelezen titels verzamelen in een extra blog en zo hopelijk voor nog meer inspiratie zorgen met betrekking tot Surinaamse literatuur. Voor volgend jaar alvast?
Inspiratie opdoen?
Ik heb een aantal leestips voor je op een rijtje gezet: KLIK HIER
Wil je weten welke boeken we met de leesclub lazen en hoe de bijeenkomsten verliepen, dan kun je dat vinden via het label SURINAME (KLIK HIER).
Winactie
Van drie uitgevers heb ik vier boeken toegezegd gekregen voor een winactie. Daarover later meer.
© Jannie Trouwborst, juli 2018.
woensdag 11 juli 2018
Armando - We waren zo heerlijk jong: Duitse herinneringen
Nog
steeds heb ik niet alle recensies van mijn oude blog overgezet. Soms is
er een trieste gebeurtenis als een overlijden nodig om het alsnog te
doen. Omdat ze in vorm afwijken van die van tegenwoordig, geef ik ze wel de oorspronkelijke datum mee. De tekst wordt bij uitzondering iets aangepast.
Armando, de veelzijdige kunstenaar
Enkele
weken geleden overleed Armando. Zijn jeugd bracht hij, net als ik, door
in Amersfoort. Wij woonden niet ver van Kamp Amersfoort, maar dat was
pas nadat het een indrukwekkende herdenkingsplek was geworden. Armando
zag van dichtbij wat er in de oorlog in het concentratiekamp gebeurde.
Armando, geboren als Herman Dirk van Dodeweerd (Amsterdam, 18 september 1929 – Potsdam, 1 juli 2018), was een Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker. Zelf zag hij zijn werk als 'Gesamtkunstwerk', waarvoor zijn ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog in de omgeving van Kamp Amersfoort de basis vormden.
Ik vermoed dat het schilderij van Armando op de omslag van het boek de hekken van concentratiekamp Amersfoort (KLIK HIER) verbeeldt. Een plek waaraan hij traumatische jeugdherinneringen bewaart. Armando heeft onze taal verrijkt met een sterke uitdrukking: schuldig landschap. Die uitdrukking is in de jaren zeventig door hem geïntroduceerd ter aanduiding van een (lieflijk of fraai ogend) landschap waar zich in het verleden niettemin vreselijke gebeurtenissen hebben voltrokken. Een schuldig landschap zou je dus kunnen typeren als een landschap dat het verleden met zich mee torst. Zoals Kamp Amersfoort en omgeving.
We waren zo heerlijk jong: Duitse herinneringen
Op de achterkant: Gedurende de
twintig jaar dat Armando in Berlijn woont, heeft hij opgetekend wat mensen op
straat en in de huiskamer over zichzelf en de oorlog vertellen. Hun ideeën en
vooroordelen, angsten en dromen, ontboezemingen en uitvluchten heeft hij zonder
commentaar opgeschreven. Ze geven hun beeld van de werkelijkheid prijs,
onthullen hoe ze de oorlog hebben beleefd en verwerkt of verdrongen. NRC
Handelsblad: “De werkelijkheid van het leven onder het N@zi-regime heb ik
nergens zo overtuigend getekend gezien als in de observaties van Armando (…) zo
levensecht omdat ze vol tegenspraak zitten, soms ook vol contrast omdat
gruwelijke en lachwekkende situaties vlak naast elkaar liggen”.
Tijdens
zijn verblijf in Berlijn heeft Armando Duitsers gevraagd naar hun
oorlogsherinneringen. Deze herinneringen vormen een fascinerende bundel, waarin
enerzijds onbenul en vooroordeel en anderzijds hevige smart, spijt of meegevoel
zo dicht naast elkaar staan, dat de lezer soms met stomheid is geslagen. In de stukjes
van een paar regels tot hooguit een pagina karakteriseert de spreker zichzelf
totaal. Armando geeft er geen commentaar op, hij lijkt slechts te registreren.
Maar de keuze van de stukjes, hun volgorde en de stijl waarin ze opgeschreven
zijn maken ze minder vrijblijvend, dan ze in eerste instantie lijken. Als lezer
wordt je heen en weer geslingerd tussen uitersten: humor en ontzetting,
vertedering en walging, medelijden en verontwaardiging.
De Ladder bij Kamp Amersfoort - Armando |
Ondanks de Duitse
termen hier en daar in de verhalen dringt zich steeds meer het besef op, dat we
hier geconfronteerd worden met universele herinneringen, met de daden,
gevoelens en herinneringen van MENSEN: uit vele streken van de wereld en uit
alle tijden. In al zijn eenvoud is het daardoor een hartverscheurend boek: koel
geregistreerd staat alles beschreven wat mensen elkaar aan kunnen doen, met of
zonder opzet, uit onwetendheid, misleiding of berekening. Maar ook de moed en
de kracht die sommigen ten toon spreiden, soms tot hun eigen verbazing. Het is
hoe dan ook een bundel die tot nadenken aanzet.
Man: “Ik ben leraar van
beroep. Enkele jaren geleden ben ik uit een tuchthuis in de DDR door de
Bondsrepubliek vrijgekocht. Ik heb daar twee jaar gezeten omdat ik mijn mond
niet kon houden, ik heb openlijk kritische opmerkingen gemaakt. Nu ben ik dan
leraar in het Westen. Ik moet zeggen: er is een groot verschil met de jeugd van
de DDR. Ik had gedacht dat ze hier kritisch zouden zijn, maar dat zijn ze
helemaal niet. Ze wauwelen elkaar allemaal na. Bovendien zijn ze frech, faul en
unerzogen. Ik vind dat de jeugd hier zo weinig met z’n vrijheid doet. Soms denk
ik wel eens: is dat nou alles?”
Een tijdloos document, daarom toch maar uit het archief gehaald.
Armando - We waren zo heerlijk jong: Duitse herinneringen. Amsterdam,
Bezige Bij, 1999. Paperback, 187 pg.,
voorw. Judith Herzberg, ISBN 9023438647.
©
Jannie Trouwborst, november 2007. (Aangepast op 11 juli 2018)
Waardering 7,5.
zondag 1 juli 2018
Jan van Mersbergen - Een echte Vermeer
Jan van Mersbergen houdt van verrassingen. Schreef hij aanvankelijk vooral succesvolle, literaire romans, sinds vorig jaar heeft hij inmiddels al twee (ont)spannende thrillers geschreven onder het pseudoniem Frederik Baas. Maar daar bleef het niet bij. Vrij naar de gelijknamige film "Een echte Vermeer" (over de meestervervalser Han van Meegeren) schreef hij een roman met dezelfde titel vanuit een heel origineel standpunt. De film heb ik nog niet gezien, dat komt nog. Maar het boek is wat mij betreft geslaagd.
De Emmaüsgangers
Toen ik in 1968, net afgestudeerd, kwam werken in de bibliotheek van Museum Boymans van Beuningen in Rotterdam, maakte ik kennis met De Emmaüsgangers. Het bevreemdde me dat dit indrukwekkende schilderij in de donkere corridor tussen onze bibliotheek en de museumzalen hing. Het werd niet op prijs gesteld toen ik vroeg naar de reden daarvoor. Het hing er ook nog niet zolang. Geruime tijd was het opgeslagen geweest in de depots van het museum. "Met dat schilderij zijn gerespecteerde kunstkenners voor gek gezet", kreeg ik afgemeten te horen. Maar inmiddels was men er ook achter dat degene die dat op zijn geweten had, wel over kwaliteiten beschikte die niet genegeerd konden worden. Voor een geschilderde kopie kun je op veel plekken ter wereld terecht: tegenwoordig komen ze op bestelling uit China, vernam ik in het Museum van Valse Kunst te Vledder, volkomen legaal. Maar zoiets prachtigs schilderen "in de stijl van", dat vraagt om een zeker respect. En zo werd besloten het toch maar op te hangen, al was het niet op een prominente plek. Inmiddels hangt het op zaal heb ik begrepen.
De muze van de kunstenaar
Bijna elke kunstenaar heeft een muze. Voor Han van Meegeren was dat Jólanka Lakatos, een vluchtelinge uit Hongarije. Actrice in klassieke toneelstukken en getrouwd met de destijds bekende en gerenommeerde kunstcriticus Bredius. De roman die Jan van Mersbergen schreef heeft een bijzonder perspectief gekregen: dat van Jólanka. Zij vertelt ons het verhaal van haar leven, dat van Han en dat van hen samen.
Het is een terugblik geworden. Als Jac, de zoon van Han en zijn eerste vrouw Anna, haar komt bezoeken en om een bepaalde tekening van zijn vader vraagt, vertelt ze ons terugblikkend haar verhaal en probeert begrip te kweken voor de beslissing die tot de vervalsing geleid heeft. En waarom er geen weg terug meer was. Ze vraagt zich af wat haar rol en invloed daarbij was.
Zoals van Jan van Mersbergen verwacht mag worden, speelt de psychologische kant van dit verhaal een grote rol. Hij weet de lezer te verleiden geen op geld beluste schurken te zien in Han van Meegeren en zijn muze. Wraak speelt een voorname rol: de vernedering door Bredius zit Han hoog. Liefde ook: hij valt voor Jólanka en volgens de roman van Van Mersbergen is die liefde wederzijds. En hun levenstijl en gedrag gedurende de oorlog? Volgens het verhaal van Jólanka waren ze zich van geen kwaad bewust: Han verdiende scheppen met geld door valse kunst aan de Duitsers voor echt te verkopen. Ben je dan een landverrader?
Wat is het ware verhaal?
Er bestaan vele meningen over de motieven en de daden van Han van Meegeren. Naar het echte verhaal kunnen we slechts gissen. Hij overleed in de gevangenis in 1947 en kan het ons niets meer vertellen. Het verhaal van Jólanka (via Jan van Mersbergen) is een van de vele mogelijkheden. Deels verifieerbaar, deels fictie. Feit is wel dat er nog steeds, als er een onbekend werk van een bekende meester opduikt, argwaan is. Het zou zomaar een Van Meegeren kunnen blijken te zijn. Hijzelf heeft nooit begrepen waarom een echte Vermeer zoveel meer waard is dan een minstens zo goed geschilderd werk in de "stijl van". Iemand veroordelen op basis van halve waarheden en ontbrekende feiten is te gemakkelijk, laat Jan van Mersbergen ons zien. Het verhaal van Jólanka werpt weer een ander licht op de zaak, maar het is wel háár verhaal. En wie zegt ons dat dat de waarheid is?
Het boek was de moeite waard. Ik ben benieuwd naar de film.
Jan van Mersbergen - Een echte Vermeer. Tiel, Aerial MediaCompany, 2016. Geb., 184 pg., ISBN:978-94-026-0127-5.
© Jannie Trouwborst, juli 2018.
N.B. Inmiddels schreef ik dit blog over de film: Een echte Vermeer, de film of het boek?
De Emmaüsgangers
Toen ik in 1968, net afgestudeerd, kwam werken in de bibliotheek van Museum Boymans van Beuningen in Rotterdam, maakte ik kennis met De Emmaüsgangers. Het bevreemdde me dat dit indrukwekkende schilderij in de donkere corridor tussen onze bibliotheek en de museumzalen hing. Het werd niet op prijs gesteld toen ik vroeg naar de reden daarvoor. Het hing er ook nog niet zolang. Geruime tijd was het opgeslagen geweest in de depots van het museum. "Met dat schilderij zijn gerespecteerde kunstkenners voor gek gezet", kreeg ik afgemeten te horen. Maar inmiddels was men er ook achter dat degene die dat op zijn geweten had, wel over kwaliteiten beschikte die niet genegeerd konden worden. Voor een geschilderde kopie kun je op veel plekken ter wereld terecht: tegenwoordig komen ze op bestelling uit China, vernam ik in het Museum van Valse Kunst te Vledder, volkomen legaal. Maar zoiets prachtigs schilderen "in de stijl van", dat vraagt om een zeker respect. En zo werd besloten het toch maar op te hangen, al was het niet op een prominente plek. Inmiddels hangt het op zaal heb ik begrepen.
De muze van de kunstenaar
Bijna elke kunstenaar heeft een muze. Voor Han van Meegeren was dat Jólanka Lakatos, een vluchtelinge uit Hongarije. Actrice in klassieke toneelstukken en getrouwd met de destijds bekende en gerenommeerde kunstcriticus Bredius. De roman die Jan van Mersbergen schreef heeft een bijzonder perspectief gekregen: dat van Jólanka. Zij vertelt ons het verhaal van haar leven, dat van Han en dat van hen samen.
Het is een terugblik geworden. Als Jac, de zoon van Han en zijn eerste vrouw Anna, haar komt bezoeken en om een bepaalde tekening van zijn vader vraagt, vertelt ze ons terugblikkend haar verhaal en probeert begrip te kweken voor de beslissing die tot de vervalsing geleid heeft. En waarom er geen weg terug meer was. Ze vraagt zich af wat haar rol en invloed daarbij was.
Zoals van Jan van Mersbergen verwacht mag worden, speelt de psychologische kant van dit verhaal een grote rol. Hij weet de lezer te verleiden geen op geld beluste schurken te zien in Han van Meegeren en zijn muze. Wraak speelt een voorname rol: de vernedering door Bredius zit Han hoog. Liefde ook: hij valt voor Jólanka en volgens de roman van Van Mersbergen is die liefde wederzijds. En hun levenstijl en gedrag gedurende de oorlog? Volgens het verhaal van Jólanka waren ze zich van geen kwaad bewust: Han verdiende scheppen met geld door valse kunst aan de Duitsers voor echt te verkopen. Ben je dan een landverrader?
Wat is het ware verhaal?
Er bestaan vele meningen over de motieven en de daden van Han van Meegeren. Naar het echte verhaal kunnen we slechts gissen. Hij overleed in de gevangenis in 1947 en kan het ons niets meer vertellen. Het verhaal van Jólanka (via Jan van Mersbergen) is een van de vele mogelijkheden. Deels verifieerbaar, deels fictie. Feit is wel dat er nog steeds, als er een onbekend werk van een bekende meester opduikt, argwaan is. Het zou zomaar een Van Meegeren kunnen blijken te zijn. Hijzelf heeft nooit begrepen waarom een echte Vermeer zoveel meer waard is dan een minstens zo goed geschilderd werk in de "stijl van". Iemand veroordelen op basis van halve waarheden en ontbrekende feiten is te gemakkelijk, laat Jan van Mersbergen ons zien. Het verhaal van Jólanka werpt weer een ander licht op de zaak, maar het is wel háár verhaal. En wie zegt ons dat dat de waarheid is?
Het boek was de moeite waard. Ik ben benieuwd naar de film.
Jan van Mersbergen - Een echte Vermeer. Tiel, Aerial MediaCompany, 2016. Geb., 184 pg., ISBN:978-94-026-0127-5.
© Jannie Trouwborst, juli 2018.
N.B. Inmiddels schreef ik dit blog over de film: Een echte Vermeer, de film of het boek?
Abonneren op:
Posts (Atom)