"Maar als u voor de blauwe wandelroute kiest, komt u ook langs de koloniehuisjes in Wilhelminaoord, de begraafplaats, het koloniekerkje en het schooltje" legt de vrijwilligster van het Museum De Koloniehof in Frederiksoord (Drenthe) ons uit.
We zijn op vakantie in de buurt en bezoeken het museum om ons nader te verdiepen in het unieke verhaal van de Maatschappij van Weldadigheid, opgericht om de schrijnende armoede aan het begin van de negentiende eeuw te bestrijden. Een ambitieus plan van nieuw te stichten landbouwkoloniën moest de stedelijke paupers perspectief bieden op een beter bestaan. Het kleinschalige museum geeft via een permanente expositie een overzicht van het ontstaan van de Maatschappij, het kolonistenleven en de toekomstplannen met betrekking tot behoud van uniek cultureel erfgoed. In de parkachtige tuin er omheen bezoeken we een schooltje, de voorbeeldakkertjes met gewassen van toen en een nagebouwd koloniehuisje. Maar als we de wandelroute van 8 km volgen, ontdekken we pas hoeveel uitstekend onderhouden monumenten er bewaard gebleven zijn. Het lijkt wel een openluchtmuseum. We zien veel schildjes van Monumentenzorg en informatiebordjes, maar de meeste huisjes zijn particulier bezit en niet te bezichtigen. In het kerkje van Wilhelminaoord kun je je bruiloft vieren en in het schooltje van Boschoord woont een kunstenaar.
Unesco Werelderfgoed
Wie eenmaal de geschiedenis van de Maatschappij van Weldadigheid kent en ziet dat er nog zoveel tastbaar en goed onderhoudende erfgoed is overgebleven kan begrijpen dat het in 2011 werd opgenomen op de Voorlopige Lijst Werelderfgoed van Unesco. Naast de koloniedorpen gaat het daarbij om de strafinrichtingen van Ommerschans en Veenhuizen en de vestigingen in de "Zuidelijke Nederlanden", want ook daar staan nog monumenten van een koloniedorp (Wortel) en een strafinrichting (Merksplas). Het zou mooi zijn om in het jubileumjaar 2018, als de Maatschappij 200 jaar bestaat, de definitieve status te bereiken.
Maatschappij van Weldadigheid
In 1818 verkeert ons land in grote
armoede. Met name in de steden leeft zo’n 50% van de mensen onder de
armoedegrens. Ze bedelen, stelen en leggen hun kinderen te vondeling. Generaal
Johannes van den Bosch, een vooruitstrevend en sociaal bewogen legerofficier,
ontwikkelt het plan om armenkoloniën te stichten op de woeste, Drentse
zandgronden. Hij krijgt carte blanche van Koning Willem I. Deze koloniën moeten
voorzien in huisvesting, werk, zorg en scholing. Elk gezin dat neerstrijkt, kan
rekenen op een woning met een stuk grond dat bewerkt moet worden. Het bouwen
van de woningen, het ontginnen van de grond en het aanleggen van een wegen- en
afwateringsstelsel gaan snel. De hand van de legerofficier is herkenbaar in het
landschap: rechte paden en lanen, doorsneden door afwateringskanaaltjes,
huisjes op vaste afstanden van elkaar en facilitaire gebouwen op cruciale
punten in de kolonie. Er ontstaat een duurzame zelfvoorzienende gemeenschap,
die haar bewoners de gelegenheid biedt zich te ontworstelen aan de stadse
armoede en die een ziekenfonds (1827) en leerplicht (1819) introduceert.
Tot zover klinkt het goed, maar dat een samenleving toch
minder maakbaar is dan gedacht, moeten Johannes van den Bosch en zijn opvolgers
in de daarop volgende vijftig jaar ontdekken. Grote schulden geven de
genadeklap. Toch bestaat de Maatschappij nog steeds, zij het in een andere
vorm. De staat neemt in 1859 de gestichten in Ommerschans en Veenhuizen over.
De vrije koloniën Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord blijven van de
Maatschappij. De kleine landjes worden samengevoegd tot enkele grote bedrijven
en in 1869 maakt de Maatschappij voor het eerst winst op de landbouw. Het
sociale gezicht blijft bestaan: een landbouw-, tuinbouw- en bosbouwschool, een
geneeskundige dienst en vanaf 1893 een eigen complex voor bejaarde kolonisten
(ook dit monument is er nog). Pas in de jaren dertig van de twintigste eeuw
worden de laatste arbeiderskolonisten gewone huurders van de Maatschappij.
Beheer van de landelijke bezittingen, bosbouw en natuurbeheer en sociale
hulpverlening blijven speerpunten.
Drieluik
Wil Schackmann
(1951, journalist en auteur van romans, scenario's en non-fictie) mag gerust
beschouwd worden als een deskundige op het gebied van de geschiedenis van de
Maatschappij van Weldadigheid. Hij heeft de afgelopen jaren het archief van de
Maatschappij (bij het Drents Archief) grondig bestudeerd en aan de hand daarvan
drie forse en degelijke boeken geschreven: De
proefkolonie (2006), De bedelaarskolonie (2013) en De kinderkolonie (2016).
"Kortom, als ik het geheel overzie denk ik niet in de eerste plaats "Wat erg was het daar", maar denk ik vooral "Wat ben ik gelukkig dat ik niet toen leefde".
Een andere constante heeft betrekking op de houding van de bestuurders van de Maatschappij: voor kritiek staat men niet open. Misstanden zijn altijd aan anderen of de omstandigheden te wijten. Pas als het niet anders kan door het risico op negatieve publiciteit is men bereid iets te onderzoeken of te veranderen. Maar wel stilzwijgend, om niet toe te hoeven geven dat de kritiek terecht was.
De Proefkolonie
De Proefkolonie
begint met een uitleg van de manier waarop Johannes van de Bosch zijn
ambitieuze plan in de steigers zet en aan zijn beginkapitaal komt. Zijn goede
verstandhouding met Koning Willem I speelt daarbij een grote rol en zal dat in
de toekomst blijven doen. Hij heeft alles van tevoren goed doordacht en
ingewikkelde berekeningen uitgevoerd. Zijn charismatische persoonlijkheid en
dadendrang doen de rest. In januari 1818 wordt de Maatschappij opgericht en in
oktober van datzelfde jaar komen de eerste kolonisten aan op wat dan nog de
proefkolonie heet. En dat die naam goed gekozen is, zal in de daarop volgende
vijf jaar blijken. In 52 huisjes zijn even zo vele gezinnen de proefkonijnen
van de onderneming. Van den Bosch moet ondervinden dat zijn berekeningen weliswaar
zorgvuldig waren, maar op verkeerde uitgangspunten stoelden. Hij hield te
weinig rekening met tegenslagen, onwillige of onbekwame kolonisten, minder
opbrengsten o.a. door een te kleine lap grond per inwoner, gebrek aan mest en
zelfs de beperkte kennis van landbouw op arme gronden bij het management van de
onderneming.
De reglementen moeten steeds verder aangescherpt worden om
iedereen in het gareel te houden en de zgn. vrije kolonisten ondervinden een
steeds grotere beperking van hun vrijheid. Weg kunnen ze niet: de inrichting
van het huisje, de koloniekleding en de pacht van de grond hebben ze als lening
ontvangen en moeten ze eerst terugverdienen. Van den Bosch acht een
strafinrichting nodig. Van de Koning
krijgt hij de Ommerschans toegewezen.
Alles draait om inkomsten om de boel draaiende te houden.
Hij blijft geloven in een uiteindelijk positieve uitkomst, gaat gewoon door met
het opzetten van nieuwe koloniën in de omgeving (50 woningen in 1819, 100 in
1820, 100 in 1821) en regelt via de koning een contract voor de opvang van
bedelaars en landlopers in Ommerschans (1822). In 1823 wordt Veenhuizen 1
opgeleverd voor de opvang van wezen en in 1824 nog twee gestichten met dat
doel. Ook daarin speelde de koning een grote rol, zoals uitgebreider beschreven
wordt in De Kinderkolonie.
De bedelaarskolonie
Bij de strafkolonie Ommerschans (1819) bouwt de Maatschappij
een bedelaarsgesticht(1822) in de vorm van een kazerne van 120 bij 120 meter.
Deze biedt aanvankelijk plaats aan 1000 personen waarbij mannen en vrouwen (al
dan niet gehuwd) strikt gescheiden wonen. De paupers kunnen er door hard te
werken hun vrijheid terugverdienen. Ze ontginnen het land, dat vervolgens aan
succesvolle kolonisten uit de vrije koloniën in pacht wordt gegeven. Naast
ontginningswerkzaamheden is er fabrieksarbeid te verrichten. De Ommerschans telt
onder meer een spinnerij, kleermakerij, schoenmakerij, touwslagerij en manden-
en klompenmakerij. Bosch hoopt er geld aan over te houden.
Maar ook hier heeft hij zich op verkeken. De opvang kost
veel meer dan gedacht: het contractbedrag is niet voldoende voor de verzorging
en de werkzaamheden brengen veel minder op dan waarop hij rekent. Het regiem is
streng: "Wie niet werkt zal niet eten". Maar met minimale rantsoenen
en slechte medische voorzieningen houdt niemand het loodzware werk lang vol.
Het sterftecijfer ligt hoog. Maar ook de lokale overheden en tuchthuizen valt
wel wat te verwijten: ze sturen massaal invalide en arbeidsongeschikte
bewoners. Vanaf 1827 geldt Ommerschans ook als verpleeginstelling. Voor
vrijgelaten bewoners is er intussen weinig perspectief op werk en inkomen,
zodat ze na verloop van tijd weer terugkeren. Pas vanaf 1843 is er een gerechtelijke
veroordeling nodig voor verwijzing naar de bedelaarskolonie. Tot die tijd is
het mogelijk dat men ten onrechte als
bedelaar in de strafkolonie belandt. In 1859 neemt de staat de strafinrichting
over en in 1890 wordt hij definitief ontmanteld. Het kerkhof en het
kolonistenkerkje zijn het enige wat nog rest van de Ommerschans.
De kinderkolonie
Ook de 3 gestichten in Veenhuizen neemt de Staat in 1859
over. De schulden bedragen op dat moment al meer dan drie en een half miljoen
gulden. In onze tijd zou een en ander ongetwijfeld tot een Parlementaire
enquête geleid hebben. In deze nog prille democratie kunnen Koning Willem I en
Van den Bosch zonder inmenging en medeweten van de Staten Generaal van alles
onderling regelen. Steeds opnieuw zijn er tekorten, steeds opnieuw ziet Van den
Bosch mogelijkheden en steeds gaan die gepaard met uitbreiding van de opvang,
maar steeds opnieuw moet er uiteindelijk toch geld bij.
Zo ontstaat ook de kinderkolonie in 1824. Via door de koning
uitgevaardigde wetten moeten alle wezen, vondelingen en verlaten kinderen "opgezonden"
worden naar Veenhuizen. Plaatselijke weeshuizen krijgen geen subsidie meer voor de opvang.
Grootschalige opvang zal goedkoper zijn en de kinderen kunnen met werken geld
inbrengen en een vak leren. Dat is althans de insteek. Er is erg veel verzet,
van weeshuizen, maar ook van familieleden en plaatsgenoten, om de kinderen naar
zo'n grootschalige opvang in zo'n barre omgeving te sturen. Het lukt niet om de
benodigde 4000 kinderen voor de drie gestichten te verwerven. Veenhuizen 2 verandert al snel in een
bedelaarsopvang, Veenhuizen 3 draait enige tijd, maar er mankeert van alles aan
het gebouw, teveel kinderen sterven. De overblijvers komen tenslotte terecht in
Veenhuizen 1, bij de eerder geplaatste wezen, daar is inmiddels genoeg plek.
Opnieuw vallen de financiële resultaten tegen. Niet alle kinderen kunnen werken, eten en
kleding kosten te veel, er wordt onbarmhartig op bezuinigd. De kritiek neemt
toe, de controle van buitenaf ook. Er zijn onbegrepen, ernstige medische
problemen. Opnieuw moet er geld bij, veel geld. Maar dan heeft de Staten
Generaal inmiddels genoeg macht om een regeringsvertegenwoordiger in het
bestuur van de Maatschappij te kunnen plaatsen en controles uit te laten voeren
op de financiële toestand. De schrik is groot. De staat neemt de gestichten
over, voor de resterende wezen (dat zijn
er niet zo veel meer) zoekt men een nieuwe plek: terug naar het weeshuis van
vroeger, kleinschalige opvang in de gezinnen van vrije kolonisten of naar verpleeginrichtingen.
Nazaten
Het lijkt er op dat Wil Schackmann daarmee alles verteld
heeft wat er te vertellen valt over de Maatschappij Van Weldadigheid. Maar wij
keren na de wandeling toch nog even terug naar het museum om in de zaal van de
wisselexposities enkele van de 16 videoportretten te bekijken waarin inwoners
vanuit heel verschillende invalshoeken het kolonieverhaal vertellen. Een
project dat gerealiseerd moest worden voor het te laat was… Want veel van de
geïnterviewden zijn ver boven de zeventig, soms al een eind in de tachtig. Zij
weten nog hoe het was, hoe het voelde om te werken en te wonen in de koloniën
in Frederiksoord en Wilhelminaoord: vaak gaat hun familiegeschiedenis terug tot
de oprichtingstijd van de Maatschappij van Weldadigheid. Verschillende emoties
klinken door in de filmpjes: ontzag, waardering, kritiek, weemoed… Maar bovenal
spreekt er betrokkenheid uit de beelden. Onderwerpen die aan de orde komen zijn
onder andere de zo specifieke kolonietaal, ‘bestedelingen’ (ofwel wezen uit de
grote steden die hier bij gezinnen geplaatst werden om verzekerd te zijn van
een behoorlijke opvoeding en een betere toekomst). Er komen pachters aan het
woord, de koloniedokter, de directeur, een boswachter met een 40-jarige staat
van dienst en er is aandacht voor het ontstaan en het reilen en zeilen van twee
koloniewinkels.
Mooi om ons bezoek mee af te sluiten, want het was niet
allemaal kommer en kwel, zeker niet in de latere periode. Natuurlijk ging er
veel mis en ook is de kritiek vaak: wat Van den Bosch deed was een druppel op
een gloeiende plaat. Maar het was wel de aanzet tot onze huidige
verzorgingsstaat en voor wie het geluk had tot kolonist uitverkoren te worden
waren er kansen die vele anderen nooit kregen.
Meer dan 800.000 Nederlanders hebben hun wortels in de
koloniën van Weldadigheid, waaronder bekende Nederlanders als Jeltje van
Nieuwenhoven, Philip Freriks, Henny van der Most en Alexander Pechtold. Wie het
leuk vindt uit te zoeken of, en zo ja, hoe hij/zij verbonden is met de
koloniale historie kan de gedigitaliseerde gegevens inzien in het museum. Deze
openbare informatie staat ook online bij www.drenlias.nl.
Jannie Trouwborst, oktober 2016.
Ik lees Nederlands 38, 39,40/35.
Deze reportage/recensie verscheen eerder op De Leesclub van Alles en deels op Leestafel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten